Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/66

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

haar, in zijn Rijmkroniek, “boven allen doorluchtig” roemde, en haar “uitstekend koloriet” als “de natuur zelf te boven gaande” verhief. Niet minder werd zij in Spanje verheven, waar Van der Weyden, in 1445, als groot en doorluchtig meester geroemd werd, en zijn schilderwerk het karthuizer klooster te Miraflores versierde. Koning Filips II liet dan ook niet na, in 1552, het Lam Gods der Van Eycks in al zijn uitvoerigheid door Coxcie voor zich te laten afschilderen, ten einde het te Madrid niet geheel te derven.

Met de vlaamsche schilderkunst, gelijk zij sedert de dagen der Van Eycks zich werkzaam toonde, waren, bij allen Kristenzin, die haar kenmerkte, de eerste stappen op ’t gebied der natuur en der werkelijkheid gedaan. Hare beelden waren geen zinnebeelden meer, maar wezens van vleesch en been, bezielde lichamen vol geest en leven. Ontleed- en doorzichtkunde werden er bij inachtgenomen, de minste byzonderheden van omgeving en tooi, bouwkunst en landschap, in ’t oog gevat en gevolgd.

De schillen begonnen van de oogen te vallen, en deze zich, voor al wat er leeft en zweeft, met de deelnemendste belangstelling te openen. ’t Is als ontdekte men de natuur, om haar voortaan in steeds voller mate te huldigen; de eeuw der zinnebeeldige kunst is voor die der werkelijke geweken; men wenscht geen schoolsche afgetrokkenheden meer, maar de volheid des levens, in lijnen en kleuren, voor oogen te zien.

Toch zou het daarbij niet zoo geleidelijk nog toegaan, als zich bij dezen eersten krachtigen aanloop verwachten liet. Er zou weldra een tijd, niet van stilstand zoozeer en teruggang, als van zijlingsche afdoling en verbijstering volgen, die een poos lang een kunstmatige wereld, in plaats der aanvankelijk nagestreefde natuurlijke, in ’t aanzijn roepen zou. Er zou vervolgens een ommekeer ook in ’t gansche gemoedsleven moeten plaats grijpen, vóór men den weg der natuur en der waarheid, met verdubbelde geestkracht, weer in zou slaan.

Van Italië uit, waarheen men zijn eigen nieuwe richting en vinding had overgebracht, zou men, als bij wederwerking, een invloed ondergaan, die, in plaats van op de ingeslagen