Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/71

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

maler” vermeld, die in 1428 voor de Nieuwe Kerk te Delft een St. Kristoffel schilderde[1], en dien men ten onrechte met den zooveel later werkzamen Dirk Bouts van Haarlem of Leuven heeft willen vereenzelvigen. Op vaster grond, dan bij deze eerste Haarlemsche overlevering, treden wij, in de tweede helft der vijftiende eeuw, te Leiden, waar wij Huig Jacobsz. en Cornelis Engelbrechtsz. als schilders werkzaam vinden. Van den laatsten bevat het Leidsch Muzæum[2] een groot outerstuk, dat in ’t midden de kruisiging, op beide zijluiken Abrahams offerande en de koperen slang in de woestijn voorstelt, terwijl op een onderblad nog een liggend Kristuslijk geschilderd is, uit welks lijf de boom des levens opschiet. Hoewel even krachtig als donker van kleur, is het weinig aantrekkelijk van indruk; de lichaamsvorm is stijf en de beweging hoekig; alleen de weemoedige groep vrouwen ter zij van Maria werkt, door haar zachtheid van uitdrukking, wat gunstiger op den beschouwer.
Huig Jacobsz, wiens schilderwerk-zelf te loor is gegaan, zag uit zijn huwelijk met Beatrix Florisdr, in Juny 1494, een zoon geboren worden, die, als Lukas Van Leiden, door penseel en graveerstift beiden zich even eigenaardig als vaardig onderscheiden zou. Reeds vroeg, als kind, begon hij alle twee te hanteeren, en schilderde en sneed velerlei; terwijl echter van zijn “graafijzer” — als men ’t op zijn hollandsch noemde — nog menig gewrocht bewaard bleef, gingen die van zijn penseel voor ’t meerendeel verloren, en later meer dan een op zijn naam door, waar hij geen deel aan had. Bij den leidschen beeldstorm, werden in ’t Wittenonnenklooster verschillende stukken van zijne hand vernield; en wellicht had ook een ander in Sint Pieters een gelijk lot ondergaan, wanneer niet een der burgemeesters het voor geld had weten machtig te worden[3], om het later ten Raadhuize op te hangen[4]. Zoo bleef

  1. Zie Pincharts Annotations t. pl. p. CLXXVI.
  2. Sedert korten tijd in de Lakenhal aldaar gevestigd. Het stuk was vroeger in ’t klooster te Mariënpoel, waar men het, in 1566, voor de vernielende hand van ’t Geuzengrauw had weten te verbergen.
  3. Zie Mr. Rammelman Elzevier in ’t Kerkhistorisch Archief. III. bl. 441.
  4. Thans is het natuurlijk mede in de Lakenhal te vinden.