Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/79

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

past, en dien men waande maar zoo voetstoots te kunnen overnemen. Dit bracht intusschen weinig anders te weeg, noch kon ook iets anders in ’t aanschijn roepen, dan een wansmakelijke bastaardkunst, die noch ’t een noch ’t ander, italiaansch noch nederlandsch was, waarin veelal van beider opvatting en voorstelling van leven en dingen, in wanhebbelijke samenflansing, doorschemerde, zonder de eene noch de anderte natuurlijk tot eigenaardige, krachtige werking te brengen. Een tweeslachtige misgeboorte, die veel meer geschied- dan kunstbelang heeft. Men ziet er den nederlandschen stijl, door den italiaanschen verdrongen, als met geweld hier en daar ten onpas in bovenkomen. Bouwkunstig bijwerk, marmeren pijlers en nissen, triomfbogen en karyatieden soms, dikwerf ook krachtige en edele vrouwengestalten, in antieken tooi en welgedane naakte lichamen; ziedaar wat men uit Italië naar Nederland overbracht, doch waarbij men zich voor ’t overige aan de nederlandsche overlevering hield, en waarvoor men tevens maar al te dikwerf aan een overdreven zucht naar ontleedkundige vormen, verkortingen, en overmatig vertoon van spierwerking den vrijen teugel vierde. Het was, naar Taine’s opmerking[1], als brabbelde men italiaansch met een uitheemschen klemtoon en allerlei barbaarsche woorden. Het koloriet — gelijk wij ’t bij Mabuze reeds opmerkten — werd daarbij fletsch en dof; het ving aan, allen oorspronkelijken glans en gloed te derven.

Behalve Mabuze, zijn het vooral Bernard van Orley en zijn leerling Michiel van Coxien , Lambert Lombard en Frans Floris, Pieter Poerbus, in Brabant en Vlaanderen, Jan van Schoorl en zijn leerling Maarten van Heemskerk in Holland, in wie deze kunstvorm vertegenwoordigd is, die er in hun gewrochten, bij al hun begaafdheid, de mingelukkige blijken van geven.

Bernard van Orley, uit Brussel geboortig, waar zijn vader en verwanten tot de schilder- en tapijtweversgilde behoorden, oefende zich eerst naar den vaderlandschen trant, maar trok vervolgens naar Italië, waar hij zich voornamelijk naar Rafaël

  1. Philosophie de l’art dans les Pays-bas, p. 113.