Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/90

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Bazel ging hij naar Neurenberg, waar Albrecht Durer hem echter meer om zijn kunst dan zijn luthersche begrippen toelachte, en hij hem dus, in spijt van zijn leerlust, na korten tijd weêr verliet, om in Stiermarken voor een karinthisch edelman te gaan schilderen. Van daar kwam hij naar Venecië, waar hij met enkele antwerpsche schilders en jeruzalemsche beêvaartgangers uit Holland samentrof. Een van deze, een bagijnen-pater uit Gouda, haalde hem over de reis meê te maken, gelijk hij zich weer te Jelrzalem zelf, door den pater-gardiaan van ’t klooster Sions, tot een tochtjen door ’t joodsche land belezen liet. Alles tot groote verrijking van zijn schetsboek en van lateren bouwstof zijner kunst. In 1520 van Jeruzalem weder vertrokken, deed hij ’t eiland Rhodus aan, twee jaar vóór de Turk het veroverde, en vond er bij den Grootmeester der duitsche Orde een welkom onthaal. Over Venecië ging hij daarop naar Rome, en bestudeerde er ijverig oude en nieuwe kunst. Hij was er met den nieuw gekozen Paus Adriaan in aanraking, die hem aan ´t werk stelde en wiens portret hij maakte, maar dien hij zich weldra ook door den dood ontvallen zag. Kort daarna kwam hij naar ’t Vaderland terug, en begaf zich weer naar Utrecht, waar hem de kunstlievende deken van Oud-munster van harte welkom heette, en voor zich schilderen liet. Meer voor de kust echter dan ’t strijdrumoer blakende, zei hij Utrecht voor Haarlem vaarwel, toen de twist tusschen den Bisschop en Gelder ook de burgers der stad tegen elkander in ’t harnas dreef. Voor den Commandeur der St. Jansheeren, Simon van Zanen, niet minder voor de kunst bezield dan zijn ambtsbroeder op Rhodus of zijn stichtsche geloofsverwant, was hij nu aan ’t Spaarne werkzaam. Hij huurde er zelfs een huis, waar hij leerlingen opleidde en enkele groote tafreelen schilderde, doch werd daarop door ’t Kapittel van Sinte Marie weêr naar Utrecht ontboden, om er de luiken van ’t hoog-altaar te beschilderen, ’t geen hij voor de toezegging der eerste openvallende plaats in dat Kapittel op zich nam. Zoo werd hij kanonnik te Utrecht, en hield er zich — naar de wijze der kanonniken zijner dagen — in Aacht lzaäks dochter van Schoon-