Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/93

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

hullen, dat hem voor ’t oogenblik nog hoofd en hals bedekt. Beide hoofdpersonen munten noch door grootsche opvatting noch door verheven uitdrukking uit, en zonder de duif zou men onmogelijk kunnen gissen, dat het iets anders dan een ijdel spel gold, waarbij de een zich door den ander met wat water bedruipen liet. Houding en uitdrukking der overige beeldjens zijn echter, naar italiaanschen trant, zacht en bevallig, en ’t landschap kenschetsend voor ’t penseel van den man, gewoon, de schetsen, op zijn reizen in verre landen ontworpen, op zijn paneelen te verwerken. Nog een ander stuk van zijne hand, uit het Ondemannenhnis naar ’t Muzéum overgebracht, en zonderling genoeg in de sombere Oudheidkamer heel hoog opgehangen, schetst ons in zijn bovenhelft de heilige Cecilia, die, van Engelen omgeven, op ’t orgel speelt, en beneden koning David, haar op zijn harp begeleidende. Voor ’t naakt zijner verdere beelden heeft de schilder hier kennellijk — en dat niet tot zijn noch hun voordeel — bij Michel-Angelo schoolgegaan; dezelfde, door wiens te kwader uur beproefde navolging zijn leerling, Maarten Jacobsz. van Veen, zich, op zijn voetspoor, tegen den gezonden kunstsmaak vergrijpen zou. Hij zelf overleed den 6den December 1562, en liet ons, behalve zijn portret op het beêvaartgangerspaneel te Haarlem, een tweede afbeelding van zich en zijne Aacht lzaaks (in de keizerlijke schildergalerij te Weenen) na[1].

In dezelfde kenmer duinstreek als hij, in ’t slechts wat zuidelijker gelegen Heemskerk — waarvan hij later den toenaam bleef voeren — was die Maarten Jacobsz. in 1498 geboren. “Wie mag begrijpen” — vraagt dan ook Van Mander naar soortgelijke aanleiding terecht — “wat er voor een bekwaam zuivere lucht, bewasemd van de zee, mag wezen of heerschen in den noordhollandschen hoek, dat aldaar het land zoo natuurlijk gelegen schijnt voort te brengen, in onze vernufte schilder-

  1. Dat hem hier en daar nog enkele andere schilderijen toegekend worden, is bekend; de echtheid daarvan is echter twijfelachtig, en o. a. noch het vroeger hem toegeschreven outerstuk te Keulen, Maria’s sterfbed, noch de peinzende Magdalena op ’t Trippenhuis van zijne hand. — Zeker is van hem daarentegen een stuk op ’t amsterdamsche raadhuis; zie beneden, bl. 92, aant. 1