Naar inhoud springen

Pagina:Van Vloten, Nederlands schilderkunst van de 14e tot de 18e eeuw (1874).pdf/98

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

den, om een onderzoek in te stellen naar den persoon, die er dat “ergerlijke” venster, met voorstellingen “ten schimp van God, de apostelen en ’t kristen geloof” had doen stellen, ten gevolge waarvan ’t waarschijnlijk hoe eer hoe beter verwijderd en vernietigd is.

Schitterender en glansrijker nog, dan die der Sinte Goedele te Brussel, zijn de wijdvermaarde glazen van de goudsche Sint Janskerk, waarmee de glasschilderkunst in Noordnederland haar hoogsten trap bereikte. In January 1552 was die kerk, door den bliksem getroffen, geheel uitgebrand, en tal van geestelije en wereldlijke grooten beijverden zich nu, bij haar herbouw, de geleden schade op ’t luisterrijkst te vergoeden. Van 1557 tot 1571, en van 1594 tot in ’t midden der 17[1] eeuw, zien wij er telkens nieuwe glazen, met de gloedvolste kleuren beschilderd, in aanbrengen. De eerste en schoonste, door beide goudsche broeders Dirk en Wouter Crabeth vervaardigd; andere door Dirk van Zijll uit Utrecht, Lambert van Noort uit Amersfoort, en Willem Thibout uit Haarlem. Van den laatsten prijken te Leiden, in de Lakenhal, thans ook de op glas geschilderde beeltenissen der hollandsche graven en gravinnen, in 1588 door hem voltooid. Reeds veertig jaar vroeger vinden wij hem voor de Sint Baafs- en Sint Janskerk in zijn woonsteê werkzaam, waar hij elf jaar later overleed. Voor dezelfde Sint Baafskerk had, in 1579, ook Gerard Boels van Leuven gewerkt, en die afbeelding van den stichtschen bisschop Gregorius van Egmont geschilderd, waarvan de gekleurde schets nog altijd bij de kerkvoogden bewaard wordt[2].

Te Amsterdam versierde de voortreflijke schilder en “glasmaker” Pieter Aartsen (of Ariaansz.) Digman[3], het Voet-

  1. e
  2. Zie Van der Willigen t. pl. p. 291 s. s.
  3. Hem zelf dezen, in ’t Memoriaal van kerkmeesteren (zie Wagenaar, Beschrijving VII. bl. 321) alleen voorkomenden toenaam te geven, komt mij aanneemlijker voor, dan de glazen slechts naar zijn teekening door een ander, geheel onbekend gebleven persoon van dien toenaam, te doen schilderen; te meer, omdat hij — naar Dr. P. Scheltema’s mededeeling — in ’t grafboek der kerk zelf als “glasmaker” staat aangeteekend. Van Mander (Schilderboek f. 163) is blijkbaar in de war, wanneer hij van outerstakken voor de oude