en gingen; de voortdurende wisseling van den dag in de stilte van de tijden en het losgebroken lawaai in het vrije kwartier met honderde kleine voeten die op den grond stampten en een geschreeuw in de lucht als van wilde vogels.
Maar als de dag voorbij was en de docenten al hun tirannie en al hun verveling voor zich zelf mee naar huis hadden genomen, dan werd de schoolhof gevuld met den vrijen arbeid van de geplaagde jeugd.
Alles wat daar aan gebouwen, boomen, trappen en portalen gevonden werd, kreeg leven en een naam. En na het spel van den dag met doode namen en levenlooze vormen, legde de levendige jeugd een fantastisch bestaan vol namen met klank en weerklank in die kleine verdroogde hoofdjes.
Daar werd de wereld omgezeild en schoten er van achter boomen en hoeken van huizen kapers te voorschijn of er lagen roovers op de loer onder de trap. En terwijl het daglicht verminderde en de schemering de herinnering aan de harde dressuur van den dag deed uitslijten, ontwaakten en groeiden de verspilde en ongebruikte krachten; en ridderlijke zin, onverbreekbare vriendschap en heldenmoed vlamden op in kleine wilde vechtpartijen en waagstukken die nooit vergeten werden.
Maar in de stille herfstavonden als het beuke-