Naar inhoud springen

Pagina:Vergif.djvu/99

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
101

En als de uilen, die ook nu trouw waren meegegaan, in de groote beukenboomen voor de studeerkamer van den rector zaten, dan kromp ook hij in een bij hun wild geschreeuw en dan hief ook hij de oogen op uit Tacitus,—het was nog diezelfde interessante maar duistere plaats.

Want in die vele honderde jaren waarin de geleerde wereld in die schoone en ontwikkelende taal geleefd had, was er—zeker wel heel vreemd—toch nooit iets in het latijn voortgebracht dat waard was om gelezen te worden. En precies als voor zes honderd jaar zaten de geleerdste bollen hun hersens nog altijd te breken over die interessante maar duistere plaatsen in Tacitus.

En voort ging het, geslacht op geslacht, naar de mensa rotunda, waar het eindje touw en de grammatica het offer van tijd en vlijt van de jeugd in ontvangst namen om tot vergoeding daarvoor de knapsten onder hen zóó ver te brengen dat ook zij hun hersens mochten breken over Tacitus.

—De beukeboomen waren niet oud in verhouding tot de ruïnen, waartusschen zij opgegroeid waren. Maar zij verhieven toch al langer dan een eeuw hun kronen over de lage houten stad en spreidden zich wijd en zijd uit over den ruimen schoolhof.

En onder hun takken had het vroolijke geluid weerklonken van de jonge geslachten die kwamen