"Hooger op? Dat begrijp ik niet."
"Zal ik u in vertrouwen zeggen, mevrouw, op wien mijn fabriek strandt?"
"Ja en gauw maar."
"Op uw man!"
"Op Carsten? Op den schoolraad? maar hij interesseert zich zeer voor u!"
"Ja, zeker, de professor is heel beleefd voor mij geweest; maar—"
"Nu—maar?"
"Maar hij wil geen aandeelen nemen."
"Zoo—dat is al heel vreemd. Alle menschen zeggen anders dat Carsten zoo knap en zoo voorzichtig is in geldzaken. Hoor eens—zeg me eens oprecht—heelemaal onder ons: hebt u zelf geloof in uw onderneming?"
"Wenscht mevrouw het prospectus te zien?" vroeg Mordtmann en hij greep in zijn zak.
"Neen, zeker niet! maar antwoord mij: gelooft ge zelf—"
Wij hebben hier," zoo viel hij haar in de rede, op zijn meest ernstigen toon van zaken,—zooals u zien zult, een rij van analyses—"
"Spaar me toch uw walgelijke analyses!" lachte mevrouw Wenche,—"en verder een gespecifieerde begrooting en een berekening,"—ging Mordtmann voort; en nu was het niet mogelijk om verder een ernstig woord uit hem te krijgen;