Pagina:Vergif.djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
120

gegaan met het grieksch; maar het stekelvarken had Abraham met groote liberaliteit alles laten voorzeggen.

In het vrije kwartier had Marius al gezegd:

"Je hadt me gisterenavond niet moeten overhalen om te gaan visschen, Abraham!—ik weet niets en ik krijg van daag stellig een beurt voor alles. En dan krijg ik een slecht cijfer en dan ga ik van den zomer niet over."

Abraham begon te begrijpen wat dat voor Marius zeggen wilde; hij had er eigenlijk nooit diep over nagedacht. Maar terwijl kleine Marius nu met heel veel fouten een ode van Horatius oplas, bedacht Abraham zich hoe in allen deele hulpeloos zijn beste vriend zou worden, wanneer die tusschen nieuwe kameraden in die klasse moest blijven zitten, terwijl hij zelf—Abraham—natuurlijk tot de vierde latijnsche bevorderd werd.

"Neen, neen, Gottwald! je praat je zelf voorbij," zei adjunct Aalbom poesvriendelijk; want kleine Marius maakte fout op fout; maar hij durfde in 't bijzijn van den rector niet te schelden; denk nu eens goed—mijn jongen!—wat—fallo, fefelli—zegje; dat is heel goed, maar nu het supinum, mijn beste jongen,—wat?"

fe—fe—fe," stamelde Marius heelemaal hulpeloos; hij had geen enkele gedachte meer in zijn hoofd.