Pagina:Vergif.djvu/166

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
168

dat stond even vast bij den professor, als het tegenovergestelde bij zijn vrouw.

Eens op een morgen, terwijl zij zich aankleedden,—Abraham was juist naar school gegaan,—begon de professor kalm en alsof het van zelf sprak: "Ja, nu vind ik dat we Abraham in de volgende maand maar moeten laten inschrijven bij proost Sparre."

"Inschrijven?—bij Sparre?—wat praat je in vredesnaam?" Mevrouw Wenche draaide zich snel om op haar stoel; zij zat voor den spiegel en maakte haar zwaar haar op.

"Voor de aanneming, lieve! je denkt er zeker niet aan, dat hij al gauw zestien jaar is."

"Eerder ben jij het, die er niet aan denkt, dat het altijd een afspraak tusschen ons geweest is om Abraham niet te laten aannemen."

"Een afspraak?—neen, Wenche! dat is het nooit geweest."

"Maar heb ik dan niet honderdmaal gezegd: hij zal niet aangenomen worden?"

"Ja, maar dat is geen afspraak."

"Maar je bent het met me eens geweest; je hebt er nooit een woord tegen gezegd."

"Ik heb geen woord aan de zaak verspild, zoo lang die niet op den voorgrond stond: maar je zult van jou kant moeten toegeven," dat je me genoeg kende om er zeker van overtuigd te zijn,