Pagina:Vergif.djvu/179

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
181

Er had overigens in den laatsten tijd iets wonderlijks, iets zenuwachtigs, iets ongedurigs over mevrouw Wenche gelegen;—zij kon van een zwijgend staren in de lucht overslaan tot een bijna hinderlijken praatlust.

Mordtmann hield zich overtuigd dat hij de oorzaak van heel die beroering was; en zij was juist in dien tijd zoo mooi en zoo betooverend dat de anders zoo voorzichtige man de heerschappij over zichzelf begon te verliezen.

In plaats van de middagbezoeken was er met de lange herfstavonden een vertrouwelijk, warm praatuurtje in de schemering gekomen bij het roode schijnsel van de kachel. Mevrouw Wenche was gewoon een beetje af en aan om de tafel te loopen, en hij zat op de sofa in het licht van het vuur.

De professor was om dien tijd bijna altijd uit; maar hij kwam ook wel eens thuis en vond hen dan zoo en aan geen van beide kanten was er ooit eenige verlegenheid te bespeuren.

Maar in Michal Mordtmann's bloed was er iets onrustigs, als hij daar zat toe te zien hoe zij kalm en rustig in haar ongeluk liep.

Van avond was zij heel zwaarmoedig gestemd en zij spraken over sterven en allerlei treurige dingen; hij sprak weinig, zij antwoordde met een paar woorden en zij waren het er over eens dat het leven niet veel waarde heeft.