Pagina:Vergif.djvu/206

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
208

Maar het ergst werd het voor haar—ja, onuitstaanbaar was die gedachte, wanneer zij die in verbinding bracht met haar verhouding tot Mordtmann. Zij werd rood van schaamte, zoo vaak zij aan dien laatsten avond dacht.

Hij had haar gekust en gezegd, dat zij alleen van hem was; en zij—wat had zij gedaan?—en wat moest zij nu doen?

Zij kon niet alleen blijven voortgaan, midden tusschen dat alles; wat—of wien zou zij kiezen? dat wat komen moest, zou komen—maar wat dàn?

Zij zette zich op een schemeravond in de kanapé na het kamermeisje op het hart gedrukt te hebben niemand binnen te laten,—zelfs meneer Mordtmann niet. Zij was na aan vertwijfeling geweest en plotseling bang geworden voor haar verstand. Nu wilde zij alles eens overdenken om te zien, hoe haar positie was.

Maar dat werd een treurig overdenken en mevrouw Wenche schrikte er van, toen zij zag in welk een positie zij zich bevond.

Want aan alle zijden toch stond zij diep in leugen en onzekerheid. Zij, die zich zoo stout en zonder omzien door het leven had geslagen, zonder ooit zelf te liegen of anderen een leugen te permitteeren, waar dit van haar afhing; zij die geloofd en volgehouden had, dat wie werkelijk waar en eerlijk tracht te blijven, ongedeerd door