Pagina:Vergif.djvu/226

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen
228

Hij deed het licht uit; het was eigenlijk het beste om maar werkelijk te gaan slapen; maar dat wilde hem niet gelukken; hij kon den slaap niet pakken.

Integendeel, hij werd erg wakker, overspannen, warm en zenuwachtig;—hij lag naar het minste geluid te luisteren; en het leek hem of de stille nacht vol geluiden was, terwijl de stad sliep en men nu en dan slechts een wegklinkenden voetstap daar buiten op straat hoorde.

En er kwam angst in den donker, al sneller en sneller met fantastische omtrekken, dichter en dichter om hem heen, met eike vijf minuten zwaarder en drukken der; zoo ging er, naar hij meende, een kwartier voorbij en toen stak hij een lucifer aan.

Waar bleef zij?—al over half twaalf! nu moest er iets gaande zijn.

Hun laatste gesprek, haar kreet toen hij heen ging, om dat hij bang was het onderhoud voort te zetten—dat alles kwam hem voor den geest. En zij die zoo heftig en zoo ondoordacht was!

Die overspannen karakters!—hij kende ze, waar kunnen ze al niet toe komen? Waar was zij op dat moment? het duizelde hem;—liep zij wild rond in den nacht?—of lag zij al reeds in het fjord en dreef voorbij de steile bergruggen?

Hij ging overeind zitten in bed en stak het licht