Pagina:Vergif.djvu/237

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

239

lust geweest om haar tot eerbiedige bewondering te dwingen,—eerst daarna zou hij gereed zijn om ook haar te bewonderen.

Nu was hij onverbiddelijk te niet gedaan; zij had hem ten volle veracht, hem den rug toegekeerd en was heengegaan.

Al zijn verdriet en zijn teleurstelling, heel de rest van zijn liefde, waar die nog niet door ijdelheid was verdrongen, ging op dat oogenblik over in haat tegen Mordtmann; het zou nu zijn levenstaak zijn dien te doen buigen en zich en zijn nederlaag te wreken; anders was er niets meer voor hem.

Maar hij had Abraham vergeten;—Abraham was er immers—haar zoon;—en bij die gedachte loste zich een beetje van cle bitterheid op. Hem zou hij dan toch tot bewondering dwingen; hij zou de liefde die hem geboden werd dankbaar en met tegenliefde aannemen,—zooals Carsten Lövdahl bemind wilde worden.

Hij zou Abraham helpen om het verdriet te dragen;—de jongen zou vergunning hebben om bedroefd te zijn; maar tevens wilde hij hem beschaven en ontwikkelen naar zijn beeld, hem zóó ver vooruit brengen,—zoo hoog op, ja zóó hoog, als hij hem graag zag; op die wijze zou de zoon hem geven, wat hij bij de moeder nooit bereikt had.

De professor nam de lamp op om Abraham te