van haar zoon was niet altijd in staat om haar oogen open te houden.
Intusschen noemde zij werktuigelijk het latijnsche woord, waarop Marius in één vaart alles zei, wat er van dat woord gezegd kon worden en dan voort naar het volgende.
"Candescere," las mevrouw Gottwald slaperig.
"Candescere,—candi—candes—can —" kleine Marius werd vuurrood en zijn vingers die tot nu toe rustig met zijn zakdoek gespeeld hadden, vlogen nu rond tusschen de boeken, terwijl hij in vertwijfeling naar Madvig zocht.
Maar mevrouw Gottwald kende die buien en zij werd dadelijk klaar wakker. Op eens kon hij dan niet verder en dan leek het of hij zijn verstand verloren had. Dan was het eenige wat kon helpen, hem zoo spoedig mogelijk te doen rusten.
Zij pakte daarom stevig zijn handen beet: "Neen, kleine Marius! nu krijg je heelemaal geen permissie om nog door te werken; nu moet je op dit alles maar gaan slapen, dan ben ik zeker dat je het morgen kent."
"Neen—neen, moeder!—laat mij toch los, beste moeder: ik moet het opzoeken; 't is maar een oogenblik! ik weet waar het staat, och, laat me los;"—hij bad en smeekte met zijn groote, verschrikte oogen; maar zij hield zich dapper en