Naar inhoud springen

Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

ale dezelve op het einde van het tiende jaar na de afkondiging dezer Grondwet in werking zijn, zullen beschouwd worden een deel van deze Grondwet uit te maken.

(Volgens Wetsontwerp van 13 Junij, 1840., Staatsbl. No. 82, art. 7. te doen vervallen.)

8. [1]Tot leden der Staten-Generaal, hoofden of leden van de departementen van algemeen bestuur, leden van den Raad van State, Commissarissen des Konings in Provinciën, en leden van den Hoogen Raad, kunnen alleenlijk benoemd worden Nederlandsche ingezetenen, geboren binnen het Rijk of deszelfs buitenlandsche bezittingen, uit ouders aldaar gevestigd.

Die uit zoodanige ouders, ter oorzake van 's lands dienst afwezend, of anderzins op reis zijnde, buiten het rijk geboren zijn worden met de vorigen gelijk gesteld. (G. W. 89, 71. 137. 175.)

9. Tot alle andere bedieningen zijn alle de ingezetenen, zonder onderscheid, benoembaar, welke geboren Nederlanders zijn, of hetzij door wetduiding, hetzij door naturalisatie daarvoor gehouden worden.

10. Gedurende een jaar na de invoering dezer Grondwet, staat het den Koning vrij aan personen buiten 's lands geboren, doch binnen het Rijk gevestigd, het volle regt van inboorlingschap en de verkiesbaarheid tot alle ambten, zonder onderscheid te vergunnen.

11. Ieder is, zonder onderscheid van rang en geboorte tot alle ambten en bedieningen benoembaar, behoudens hetgene betrekkelijk de zamenstelling der Provinciale Staten, bij de reglementen, ingevolge het 4de hoofdstuk, is bepaald. (G. W. 129. 192.)

(Volgens Wetsontwerp van 13 Junij 1840., Staatsbl. No. 82, art. 11. alsdus te veranderen:

« Ieder is, zonder onderscheid van rang en geboorte, tot alle ambten en bedieningen benoembaar, behoudens hetgeen betrekkelijk de zamenstelling der Provinciale Staten, bij het 4de hoofdstuk is bepaald.")


TWEEDE HOOFDSTUK.
Van den Koning.


EERSTE AFDEELING.
Van de Troonopvolging.

12. [2]De kroon der Nederlanden is en blijft opgedragen aan zijne Majesteit Willem Frederik Prins van Oranje-Nassau, om door Hem en zijne wettige nakomelingen te worden bezeten erfelijk, overeenkomstig de navolgende bepalingen. (G. W. 13 v, 25 v.) 13. [3]De wettige nakomelingen van den regerenden Koning, zijn de kinderen reeds geboren of die nog mogten geboren worden, uit Zijn tegenwoordig huwelijk, met

Haar Majesteit Frederika Louisa Wilhelmina, Prinses van

  1. S. 1798. a. 11a. Bijlage Regl. Lr. C. a. 2. S. 1801. a. 24.W.3.a.29. S.1805. a.19, 42. C. 1806.a. 30,52.G. 1814. a. 59.
  2. G. 1814. a. 1.
  3. 1814. a. 2.