wijlen den Prins van Nassau-Weilburg, insgelijks bij regt van eerstgeboorte en representatie. (G. W. 13 v., 28.)
24. [1]Wanneer bijzondere omstandigheden eenige verandering in de opvolging van den troon mogten noodzakelijk maken, is de Koning bevoegd, daaromtrent eene voordragt tedoen aan de Staten-Generaal in eene vereenigde zitting van de beide Kamers. In dat geval wordt de Tweede Kamer opgeroepen in dubbele getale. (G. W. 13, v., 28, 104.)
25. [2]Ingeval er geen bevoegde Troonopvolger volgens deze Grondwet mogt bestaan, draagt de Koning aan de Staten-Generaal, vergaderd en zamengesteld in voege als bij het vorige artikel is aangewezen, eenen Opvolger voor.
26. [3] De Staten-Generaal deze voordragt hebbende goedgekeurd, brengt de Koning dien Opvolger ter kennis van den volke, op de wijze waarop de wetten worden afgekondigd, en doet denzelven plegtiglijk uitroepen (G. W. 52 v., 120.)
27. [4]Indien zulk een Opvolger niet mogt benoemd zijn, vóór het overlijden van den Koning, zullen de StatenGeneraal, vergaderd en zamengesteld als bij Art. 24 eenen Opvolger benoemen en plegtiglijk uitroepen. (G. W. 13 v., 28. 49, 231.)
28. In de gevallen, bij Art.22, 23, 24, 25 en 27 omschreven, wordt de troonopvolging geregeld naar de bepalingen van Art.13, 14, 15, 16, 17, 18, 19 en 20.
29. De Koning der Nederlanden kan geene vreemde kroon dragen.
In geen geval kan de zetel van de regering buiten het Rijk worden verplaatst.
TWEEDE AFDEELING.
Van het inkomen der Kroon.
30. [5]De Koning geniet uit 's Lands kas, een jaarlijks inkomen van f 2,400,000.
(Volgens Wetsontwerp van 13 Junij 1840., Staatsbl. No. 33, art. 30, aldus te veranderen:
"De Koning geniet uit 's lands kas, een jaarlijksch inkomen van f1,500,000.")
31. [6]Bij de wet kan worden bepaald, dat aan den tegenwoordigen Koning Willem Frederik van Oranje-Nassau, des verkiezende, tot gedeeltelijke voldoening van het gemelde jaarlijksche inkomen, in vollen eigendom als patrimo nieel goed zullen worden overgegeven zoo veel domeinen, als een zuiver inkomen van vijf tonnen gouds opbrengen.
32. [7]Den Koning worden, tot deszelfsgebruik, zomeren winterverblijven in gereedheid gebragt. Voor welker onderhoud echter niet meer dan f100,000 jaarlijks, ten laste van den lande kunnen worden gebragt.
(Volgens Wetsontwerp van 13 Junij 1840, Staatsbl. No. 33, art. 32, aldus te veranderen.