Naar inhoud springen

Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/182

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

De criminele regtbanken zijn verpligt, elk in haar ressort te zorgen, dat zulks stiptelijk worde nagekomen. (G. W. 4.)

170. Niemand mag in de woning van eenen ingezetenen zijns ondanks treden, dan op last van eene magt, daartoe bij de wet bevoegd verklaard, en volgens de vormen daarbij bepaald. (G. W. 4.)

171. [1] Op geene misdaad mag ten straf gesteld worden, de verbeurdverklaring der goederen, den schuldigen toebehoorende.

172. [2] In alle criminele vonnissen, ten laste van eenen beschuldigden gewezen, moet de misdaad worden uitgedrukt en omschreven, met aanhaling van de artikelen der wet, waarop de uitspraak is gegrond.

173. Alle civiele vonnissen moeten de gronden inhou- den waarop dezelve zijn gewezen.

174. [3] Alle vonnissen worden met opene deuren uitgesproken.


TWEEDE AFDEELING.
Van den Hoogen Raad, de Hoven en Regtbanken.

175. [4] Er bestaat voor het geheele Rijk een Opperste Geregtshof, onder den naam van Hoogen Raad der Nederlanden.

Deszelfs leden worden zoo veel mogelijk uit alle de Provinciën genomen. (G. W. 71.)

176. Van eene voorgevallen vacature, wordt door den Hoogen Raad aan de tweede kamer der Staten-Generaal kennis gegeven, die, ter vervulling van dezelve, eene nominatie van drie personen aan den Koning zal aanbieden, ten einde daaruit eene keuze te doen. De Koning benoemt den President uit de leden van den Hoogen Raad, en heeft de directe aanstelling van den Procureur-Generaal. (G. W. 71. 75.)

177. [5] De leden van de Staten-Generaal, de hoofden der departementen van algemeen bestuur, de leden van den Raad van State, de Commissarissen van den Koning in de Provincien, staan te regt voor den Hoogen Raad, wegens alle misdrijven, gedurende den tijd hunner functien begaan. Wegens misdrijven in het uitoefenen van derzelver functiën begaan, worden zij nimmer in regten betrokken, dan nadat door de vergadering der Staten-Generaal daartoe uitdrukkelijk verlof is verleend (G. W. 104.)

178. [6] Bij de Wet wordt nader bepaald welke andere

  1. S. 1798. A. B. a. 35. S. 1801. a. 80. S. 1805. a. 73. C. 1806. a. 69. G. 1814. a. 199a.
  2. S. 1798. a. 262 S. 1801. a. 80 S. 1805. a. 72. C. 1806. a. 68. G. 1814. a. 101e.
  3. S. 1798. B. a. 37. S. 1801,a. 80. S. 1805. a.73. C.1806. a. 69G. 1814a 101.
  4. S.1801.a. 69. S. 1805. a. 78. 1806. a. 71. G. 1814 a. 102.
  5. S. 1798. a. 294. S. 1801. a. 91. S. 1805. a. 80 C. 1806. a. 73. G. 1814. a. 104. 105.
  6. ibid.