ambtenaren en leden van hooge kollegien, wegens misdaden door hen gedurende den tijd hunner functiën begaan voor den Hoogen Raad te regt staan.
179. [1] De Hooge Raad oordeelt over alle actiën waarin de Koning, de leden van het Koninklijk huis, of den Staat, als gedaagden worden aangesproken, met uitzondering der reële actiën, die voor den gewonen regter worden behandeld. (G. W. 165.)
180. [2] De Hooge Raad heeft het toezigt op den geregelden loop en de afdoening van regtsgedingen, mitsgaders op de nakoming der wetten bij alle hoven en regtbanken, en kan derzelver handelingen, dispositiën en vonnissen, daarmede strijdig, vernietigen en buiten effect stellen, volgens de bepalingen door de wet daaromtrent te maken.
181. [3] Aan den Hoogen Raad valt beroep van alle gewijsden, welke ter eerster instantie gediend hebben voor de Provinciale Hoven, naar de bepalingen hiervan bij de wet te maken.
182. [4] In elke Provincie is een Geregtshof, ten ware bij de wet een hof over meer dan eene Provincie mogt worden gesteld. Bij eene voorgevallene vacature wordt door de Provinciale Staten eene nominiatie van drie personen ter vervulling van dezelve den Koning aangeboden, ten einde daaruit de keuze te doen.
De Koning benoemt de Presidenten dier hoven uit de leden en heeft de directe aanstelling van den Procureur-Generaal.
183. [5] Het beleid der criminele justitie wordt bij uitsluiting aan de Provinciale Hoven en Regtbanken, welker oprigting daartoe zal noodig worden bevonden, toebetrouwd.
184. [6] De civiele justitie wordt uitgeoefend, door de provinciale Geregtshoven, en civiele Regtbanken.
185. [7] De zamenstelling der provinciale geregtshoven, der criminele en civiele Regtbanken, derzelver benaming . magt en regtsgebied, zoo wel als het gezag der Procu- reurs-Generaal, Hoofd-officieren en Baljuwen wordt door de wet bepaald.
186. [8] De leden en ministers van den Hoogen Raad de provinciale Geregtshoven, en Criminele Regtbanken benevens de Procureurs-Generaal, en Hoofdofficieren bij dezelve, worden voor hun leven aangesteld. De wet regelt den tijd der bediening van andere regters en regterlijke ambtenaren. Geen regter mag gedurende den bepaalden tijd zijner bediening van zijnen post worden ontslagen, dan op
eigen verzoek of bij regterlijk vonnis.
- ↑ S. 1801. a. 92. S. 1805 a. 81. C. 1806. a. 74. G. 1814. a. 106.
- ↑ S. 1801. a. 93 S. 1805 a. 83. C. 1806. a. 76. G. 1814. a. 107.
- ↑ S. 1801. a. 94. S. 1805. a. 84. C. 1806 a 77 G. 1814. a. 108.
- ↑ S. 1798. a. 279. S. 1801. a. 81. G. 1815. a. 109.
- ↑ G. 1814. a. 110.
- ↑ ibid. a. 111.
- ↑ ibid. a. 112.
- ↑ ibid, a. 113.