Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/184

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

187. [1] De wet regelt de judicature wegens verschillen en overtredingen op het stuk van alle belastingen zonder onderscheid.

188. [2] Het krijgsvolk te water en te lande, wordt wegens alle delicten door hen gepleegd teregt gesteld voor krijgsraden en een Hoog Militair geregtshof, volgens de bepalingen bij de wet vast te stellen.

Dit Geregtshof zal uit een gelijk getal Regtsgeleerden, Zee-Officieren, en Land-Officieren bestaan, die voor hun leven door den Koning worden benoemd.

De President zal altijd een regtsgeleerde zijn. 189. [3] Het krijgsvolk te water en te lande, is met betrekking tot alle civiele zaken, aan den burgerlijken regter onderworpen.


ZESDE HOOFDSTUK.
Van den Godsdienst.


190. De volkomen vrijheid van godsdienstige begrippen wordt aan elk gewaarborgd. (G. W. 145, 193.)

191. [4] Aan alle godsdienstige gezindheden in het Koningrijk bestaande, wordt gelijke bescherming verleend.

192. [5] De belijders der onderscheiden Godsdiensten genieten allen dezelfde burgerlijke en politieke voorregten en hebben gelijke aanspraak op het bekleeden van waardigheden, ambten en bedieningen.

193. [6] Geene openbare oefening van Godsdienst kan worden belemmerd, dan ingevalle dezelve de openbare orde of veiligheid zoude kunnen storen. (G. W. 190, 196.)

194. [7] De traktementen, pensioenen en andere inkom sten, van welken aard ook, thans door de onderscheiden godsdienstige gezindheden of derzelver leeraars genoten wordende, blijven aan dezelve gezindheden verzekerd.

Aan de leeraars, welke tot nog toe uit 's lands kas geen of een niet toereikend traktement genieten, kan een trak- tement toegelegd, of het bestaande vermeerderd worden.

195. De Koning zorgt dat de toegestane penningen, die voor den openbaren Godsdienst uit 's lands kas worden be- toe tot geene andere einden besteed worden, dan waar- toe dezelve bestemd zijn.

196. [8] De koning zorgt dat geene Godsdienst gestoord worde in de vrijheid van uitoefening die de Grondwet

waarborgt.

  1. S. 1801. a. 88. S. 1805. a. 77. Wet 7 August 1800. a. 11. G. 1814. a. 114.
  2. S. 1798. a. 299., 301, 302. S.1801. a.87. S.1805. a. 76. G1814. a. 115.
  3. S. 1798. a. 298. S. 1801 a. 86. S. 1805. a. 74. C. 1806. a. 70. G. 1814. a. 116.
  4. S. 1801. a. 11. S. 1805. a. 4. C. 1806. a. 6. G. 1814. a. 134.
  5. G. 1814. a. 184.
  6. ibid. a. 135.
  7. ibid. a. 136, 137, 138.
  8. S. 1805. a. 4. G. 1806. a. 34. G 1814 a. 139.