Pagina:Verzameling van Nederlandse staatsregelingen (1798-1815).djvu/187

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

gaderd zijn gepaard gaan met eene buitengewone bijeenroeping van dezelven ten einde van het verrigte opening te geven en de verdere daartoe betrekkelijke maatregelen met de vergadering te beramen. (G. W. 177.)

210. De militie mag nimmer en in geen geval naar de Kolonien worden gezonden.

211. De militie kan nimmer zonder bijzondere toestemming der Staten-Generaal buiten de grenzen van het Rijk worden gezonden, ten zij in een oogenblikkelijk dringend gevaar, of ook wanneer bij garnizoens-verandering de kortste marschroute over vreemden bodem loopt.

In beide deze gevallen geeft de Koning van de door hem deswegen gestelde orders zoodra mogelijk kennis aan de Staten-Generaal.

212. Alle de kosten voor de legers van het Rijk worden uit 's lands kas voldaan.

De inkwartieringen en het onderhoud van het krijgsvolk, de transporten en leverancien van welken aard ook aan 's Konings legers of vestingen kunnen niet ten lasten van een of meerdere inwoners of gemeenten worden gebragt. Zoo door onvoorziene omstandigheden zoodanige transporten of leverancien van bijzondere personen of gemeenten worden gevorderd zal het Rijk dezelve te gemoet komen en op den voet bij de reglementen bepaald, schadeloos stellen.

213. [1] In alle gemeenten welker bevolking binnen. den beslotenkring of omtrek der gebouwen 2500 zielen en daarboven bedraagt, worden als van ouds schutterijen opgerigt tot behoud der inwendige rust. Deze schütterijen dienen in tijden van oorlog en gevaar tegen de aanvallen van den vijand. In andere gemeenten worden in tijd van vrede rustende schutterijen ingesteld welke in geval van oorlog gezamenlijk met de vorengemelde dienen als landstorm tot verdediging des Vaderlands.

214. [2] De bepalingen, welke door den Koning zoo, omtrent het getal en de inrigting der militie als opzigtelijk hetgeen de Schutterijen en den landstorm betreft noodig geoordeeld worden, zijn het voorwerp eener door hem voor te dragen wet. (G. W. 59.)


NEGENDE HOOFDSTUK .
Van den Waterstaat.

215. [3] De Koning heeft het oppertoezigt over alles wat betreft den waterstaat van het Koninkrijk de wegen en bruggen daaronder begrepen zonder onderscheid of de kosten daarvan worden betaald uit 's lands kas of op eene andere wijze gevonden. (G. W. 75.)

216. [4] De Koning doet het algemeene bestuur van den waterstaat wegen en bruggen, uitoefenen op zoodanige wijze als hij meest geschikt zal oordeelen. (G.W.75.)

217. [5] Het gemelde algemeen bestuur zal behalve

  1. G. 1814. a. 125.
  2. ibid, a. 126.
  3. ibid. a. 127.
  4. ibid. a. 128.
  5. ibid. a, 128.