dat de drie naast den stichter fungeerende leden der commissie van uitvoering nu allen tevens leden der Akademie waren. Om dit uit den weg te ruimen, gaf de heer K. Martin den wensch te kennen, uit de commissie te treden en werd door de beide overblijvende leden, de heeren Max Weber en C. Ph. Sluiter, tot derde lid geassumeerd de heer P. N. van Kampen, hoogleeraar aan de Rijks-Universiteit te Leiden, die zich bereid verklaarde in de commissie zitting te nemen.
e. Het Hubrecht-Fonds.
In den inventaris, de verzameling en de bibliotheek kwam geen noemenswaardige verandering, behalve dat van een 27-tal embryo’s seriën van doorsneden werden vervaardigd. Een tiental personen maakte gebruik van de verzameling. Een daarvan, de heer docts. van Oordt, voltooide zijn proefschrift over de eerste ontwikkeling van het Schubdier uitsluitend aan materiaal van het Instituut. Van de bibliotheek maakten velen gebruik.
Een tweetal verhandelingen werd vanwege het Instituut gepubliceerd, onder den titel: „Mededeelingen uit het Embryologisch Instituut van het Hubrechtfonds”. De eerste daarvan was een posthuum geschrift van wijlen A. A. W. Hubrecht, de tweede van de hand van den Directeur.
De catalogiseering der collectie Dohrn weid voltooid.
Wetenschappelijke Commissie van Advies en Onderzoek in het belang van Volkswelvaart en Weerbaarheid.
Over deze commissie, van welker werkzaamheid gedurende den crisistijd in het vorige Jaarverslag het een en ander werd medegedeeld (zie Jaarboek 1919, blz. 121 vlg.), was na het intreden van andere toestanden ten gevolge van het beëindigen van den wereldoorlog, de vraag gerezen, of zij nog verder reden van bestaan zou hebben. De Voorzitter der wis- en natuurkundige Afdeeling bracht deze vraag in bespreking in de buitengewone vergadering der Afdeeling van October en benoemde naar aanleiding daarvan eene commissie, met de opdracht om een concept-antwoord op die vraag op te stellen, dat als antwoord aan den Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen te zenden zou zijn. In de buitengewone vergadering van November werd dit concept-antwoord voorgelezen en in overeenstemming met de daarop gevolgde gedachtenwisseling eenigszins gewijzigd, waarop besloten werd de eindredactie van het antwoord over te laten aan den Voorzitter en den Secretaris der Afdeeling. In dien vorm is het antwoord aan den Minister gezonden hij afdeelingsschrijven van 10 December 1919.
Tot de Werken, in het afgeloopen jaar door de Akademie uitgegeven, behoort het Jaarboek 1919.