Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/15

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 54a [1]

Alle kosten van tenuitvoerlegging van de in deze afdeling bedoelde maatregelen, met uitzondering van de kosten van het verhaal, de invorderingskosten daaronder begrepen, komen ten laste van, al hetgeen door die tenuitvoerlegging wordt verkregen komt ten bate van de staat.

Artikel 54b [2]

1. Onttrekking aan het verkeer en de verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden uitgesproken:

1e. bij de rechterlijke einduitspraak waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;

2e. bij een andere rechterlijke einduitspraak waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan;

3e. bij een afzonderlijke rechterlijke beschikking op vordering van het openbaar ministerie waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan.

2. Deze maatregelen kunnen tezamen met straffen en met andere maatregelen worden opgelegd.

3. De verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel mag alleen bij afzonderlijke beschikking worden opgelegd als een strafrechtelijk f inancieel onderzoek tegen de betrokkene aan de vordering is voorafgegaan dat uiterlijk zes maanden voor de vordering is afgesloten.


Artikel 54c [3]

1. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn alle in beslag genomen voorwerpen:

1e. die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het feit zijn verkregen;

2e. met betrekking tot welke het feit is begaan;

3e. met behulp van welke het feit is begaan of voorbereid;

4e. met behulp van welke de opsporing van het feit is belemmerd;

5e. die tot het begaan van het feit zijn vervaardigd of bestemd,een en ander voor zover zij van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

2. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn bovendien de aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetrof-fen, doch alleen indien de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, dan wel tot de belemmering van de opsporing daarvan.

3. De artikelen 50b en 50c zijn van overeenkomstige toepassing.

  1. Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
  2. Ingev. bij S.B. 2002 no. 67.
  3. Ingev. bij S.B. 2002. no. 67.