Pagina:Wetboek van strafrecht Suriname.pdf/70

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Artikel 323

Het in artikel 322 bedoeld bewijs is niet toegelaten, indien het te laste gelegde feit niet dan op klachte kan worden vervolgd en geen klachte is gedaan.

Artikel 324

Indien de beledigde aan het te laste gelegde feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is schuldig verklaard, is veroordeling wegens laster uitgesloten.

Indien hij van het te laste gelegde feit bij rechterlijk gewijsde onherroepelijk is vrijgesproken, wordt dat gewijsde als volkomen bewijs der onwaarheid van het feit aangemerkt.

Indien tegen de beledigde wegens het hem te laste gelegde feit een strafvervolging is aangevangen, wordt de vervolging wegens laster geschorst totdat bij gewijsde onherroepelijk over het te laste gelegde feit is beslist.

Artikel 325 [1]

Elke opzettelijke belediging die niet het karakter van smaad of smaadschrift draagt, iemand hetzij in het openbaar mondeling of bij geschrift of afbeelding, hetzij in zijn tegenwoordigheid mondeling of door feitelijkheden, hetzij door een toegezonden of aangeboden geschrift of afbeelding aangedaan, wordt, als eenvoudige belediging, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste drie honderd gulden.

Artikel 326

De in de voorgaande artikelen van deze Titel bepaalde straffen kunnen met een derde worden verhoogd, indien de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of terzake van de rechtmatige uitoefening zijner bediening.

Artikel 327

Hij die opzettelijk tegen een bepaald persoon bij de overheid een valse klachte of aangifte schriftelijk inlevert of in geschrift doet brengen, waardoor de eer of goede naam van die persoon wordt aangerand, wordt, als schuldig aan lasterlijke aanklacht, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.

Ontzetting van de in artikel 46 No. 1-3 vermelde rechten kan worden uitgesproken.

Artikel 328

Hij die opzettelijk door enige handeling een ander valselijk onder verdenking brengt enig strafbaar feit te hebben gepleegd, wordt, als schuldig aan lasterlijke verdachtmaking, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren.

Ontzetting van de in artikel 46 No. 1-3 vermelde rechten kan worden uitgesproken.

Artikel 329

Belediging, strafbaar krachtens deze Titel, wordt niet vervolgd dan op klachte van hem tegen wie het misdrijf is gepleegd, behalve in het geval van artikel 326.

Artikel 330

Hij die ten aanzien van een overledene een feit pleegt dat, ware deze nog in leven, als

  1. Gew, bij G.B. 1939 no. 50.