Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/103

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

tevreden met haar tegenwoordig streven. Ik voor mij ben zoo ontevreden over den huidigen toestand der kunst en het schijnt mij zulk een ernstige zaak, dat ik mij gedwongen gevoel anderen mijn ontevredenheid te laten deelen en heden avond loop ik gevaar te zondigen tegen de goede manieren door met mijn grieven voor u te staan bij een gelegenheid als deze, waarop ieder hier tegenwoordig vol waardeering is voor de kunst en het publiek beide. Mijn eenige verontschuldiging is mijn geloof in de oprechtheid, waarmede gij kennis wilt nemen van elke eerlijke overtuiging in zaken van dergelijk gewicht. Daarom zeg ik dat de door mij gestelde vraag, of de kunst tot steun van den welstand of de slaaf van den rijkdom zal zijn, van groot praktisch belang is, als tenminste de kunst een belangrijke factor is voor het menschenras en dat zal toch zeker niemand onder u ontkennen.

Nu zou ik allen, die beweren, dat de kunst in een normalen en gezonden toestand verkeert, de verklaring willen vragen van de geestdrift (die, naar ik tot mijn genoegen hoor, de bevolking van Manchester deelt) die men in de laatste jaren aan den dag legt voor de oprichting van musea, wier inhoud voor het grootste deel bestaat uit stukken van huishoudelijke artikelen van vervlogen eeuwen.

Waarom geven ontwikkelde, bedaarde, verstandige menschen, die de waarde van het geld kennen, groote sommen uit voor lappen goed, met figuren doorweven, stukken ruw afgewerkt aardewerk, wormstekig houtsnijwerk of gedeukt metaal, en verzamelen zij dit alles in kostbare publieke gebouwen onder de officieele voogdijschap van geleerde vakmannen? Wij weten allen, dat deze dingen verondersteld worden ons iets te leeren, zij zijn van opvoedende kracht. Het type van al onze

79