Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/143

Uit Wikisource
Deze pagina is niet proefgelezen

een maatschappelijke omwenteling: hun liefde voor de kunst d.w.z. voor het ware levensgenot, heeft hen hiertoe gebracht, dat zij gemeene zaak moeten maken met den loonslaaf der concurrentie, zij en hij moeten elkander helpen en een gemeenschappelijk doel hebben, of zij tenminste zullen leven en streven zonder hoop en zonder hulp. Gij die verlangt bevrijd te worden van de verdrukking der geldschrapers, hoopt op den dag, waarop gij gedwongen wordt tot vrijheid!

Hoewel wij door die verdrukking zeer weinig kunnen doen van beteekenis, is er toch iets waarnaar wij streven kunnen, de verheffing van den levensstandaard, waar hij zijn laagste peil bereikt heeft, waar hij laag gedaald is: dat zal een spaak in het wiel steken van de zegekar van het Winstsysteem. Ik kan mij ook niets denken, wat eerder den levensstandaard verhoogen zal, dan velen van hen die leven van arbeid te overtuigen van de noodzakelijkheid, dat zij het tweede deel moeten steunen van mijn eisch ten behoeve van den Arbeid, nl. dat hun Werk aangename Arbeid behoort te zijn. Als wij hen maar konden overtuigen, dat zulk een zonderlinge ommekeer in den Arbeid niet alleen voor hen zelven een oneindig groote zegen zou zijn, doch voor alle menschen, en dat het feit, dat het omgekeerde, nl. dat hun werk hun tot last is, natuurlijk en goed is, slechts een wanbegrip van later tijden is, dat ten langen laatste ondergang en verwarring der maatschappij, die dit veroorlooft, na zich slepen moet, dan zou er inderdaad kans op zijn, dat de uitdrukking Volkskunst iets meer dan een woord beteekende. Op het eerste gezicht schijnt het inderdaad een onmogelijkheid, mannen, georen onder het tegenwoordige Handelsstelsel, te overtuigen, dat arbeid een zegen voor hen zou zijn: niet in den zin waarin dit hun soms voorgehouden

117