Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/24

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

zal mij nu tevreden stellen met te zeggen, dat indien de bekrompenheid, de platheid van geest (ik weet geen ander woord) die zich bemoeit met onze oude monumenten, alsof Kunst geen verleden had en ook geen toekomst zal hebben, een historisch verschijnsel is (en ik ontken het niet) dan geldt dat ook voor den geest, die ons aanspoort om die bekrompenheid en platheid te weerstaan.

Nu ben ik er zeker van, dat gij tot hier toe als leden van onze vereeniging het geheel met mij eens zijt geweest; gij zult er niet aan twijfelen dat op de een of andere manier het uitwendige van een oud gebouw, het handwerk van vroeger tijden iets zeer kostbaars is en waard om behouden te blijven, en ik ben er ook zeker van dat wij allen bij instinct voelen, dat het in den tegenwoordigen tijd niet nagemaakt kan worden; dat de poging om het na te maken ons niet alleen berooft van een historisch monument, maar ook van een kunstwerk. In hetgeen nu volgt zal ik trachten u te bewijzen dat deze onmogelijkheid van nabootsing niet toevallig is, maar een noodzakelijk uitvloeisel van de levensvoorwaarden van den huidigen dag; dat zij haar oorzaak vindt in de geheele voorafgaande geschiedenis en niet in een voorbijgaanden smaak of mode van den dag; en dat bijgevolg geen mensch en geen vereeniging van menschen, hoe geleerd zij ook mogen zijn in oude kunst, welke bekwaamheid in het ontwerpen of hoeveel liefde voor schoonheid zij ook mogen bezitten, onze werklieden van tegenwoordig kunnen overhalen, omkoopen of dwingen om hun werk te doen op dezelfde manier als de werklieden van Koning Eduard I het hunne deden. Wek Theodoric de Goth uit zijn eeuwenlangen slaap en plaats hem op den troon van 1talië; verander ons Lagerhuis in de Witenagemote (vergadering van vroede mannen)

6