Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/33

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

Rogers en wij weten nu, dat de leden van een ambachtsgilde werkten en zich ontspanden op een wijze, zooals men verwachten kon naar de kunst, die zij voortbrachten. Een ambachtsman werkte niet ten bate van een patroon, doch voor zijn eigen levensonderhoud, wat ik herhaal, hem niet moeilijk viel, zoodat hij tamelijk veel vrijen tijd had en daar hij de vrije beschikking had over zijn tijd, zijn gereedschappen en zijn materiaal, behoefde hij zijn werk niet slordig af te leveren, doch kon zich het genot verschaffen, er een artistieken stempel op te drukken; hoe verschillend dit is van de machinale afwerking zullen sommigen onzer misschien tot eigen schade hebben ondervonden. Die artistieke afwerking of versiering was niet te koop, zij werd om niet aan het publiek geschonken, dat naar ik denk er voor betaalde door belangstelling in en sympathie met den arbeid zelf te toonen, wat ik als een goede belooning beschouw in tijden, waarin een man kon leven zonder meer stoffelijk loon. Want ik moet bekennen, dat waar men in onze dagen de geniale gedachte, het genie, betalen moet, de bouwmeesters onzer oude gebouwen daar niet aan dachten; want zooals Thorold Rogers terecht opmerkt, de kunst was algemeen verspreid, het bezit van eenige vaardigheid in dat opzicht was regel en geen uitzondering. Gewoonlijk konden zij, die de middelen bezaten, een gebouw te zetten, de noodige plannen en ontwerpen tevens maken, klaarblijkelijk omdat zij hulp en een helder begrip vonden bij de werklieden, die zij in dienst moesten nemen. Om een voorbeeld te noemen, de toren van Merton College Chapel in Oxford werd gebouwd door gewone metselaars onder het oppertoezicht van studenten van dat College. En als ik nu denk aan het ellendige lapwerk dat de tegenwoordige

15