Naar inhoud springen

Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/59

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

wij noodig hebben, gemaakt worden door vrije mannen en niet door slaven, voor zoover dit in onze macht staat; deze twee schijnen mij de voornaamste plichten van allen, die een leven wenschen te leven, tegelijkertijd vrij en beschaafd, nuttig voor anderen en aangenaam voor hen zelven. Nu is het duidelijk, dat wij, om deze plichten te kunnen vervullen, levendige belangstelling moeten toonen in de kunsten, die voorzien in onze stoffelijke behoeften en iets van ze moeten weten, opdat wij in staat zijn, slavenarbeid van dien van vrije mannen te onderscheiden en te beslissen, welke waren wij moeten aannemen en welke mij moeten verwerpen, die ons aangeboden worden als noodzakelijke levensbehoeften en gemakken. Om u hierin eenigszins van nut te zijn sta ik thans voor u met een woord over: De Nijvere Kunsten. Ik kan natuurlijk slechts over enkele spreken, doch ik geloof, dat ik van de kunsten, die ik met u bespreken zal iets afweet, hetzij als werkman, hetzij als zeer belangstellend toeschouwer; waarom ik u verlof vraag, vrijelijk en zonder vrees of terughouding te mogen spreken.

Gij begrijpt wel, dat wij uitgaan van de stelling, dat het niet alleen mogelijk is, van alle zaken, die wij voor ons dagelijksch leven noodig hebben, kunstwerken te maken, doch dat de beschaving, die dit niet doet, in gebreke blijft; indien onze huizen, onze kleeren, onze meubelen en huishoudelijke benoodigdheden geen kunstwerken zijn, zijn zij òf ellendige hulpmiddelen òf nog erger betreurenswaardige namaaksels van betere dingen. Als deze voorwerpen aanspraak maken op den naam van kunstwerk, moeten zij duidelijk de sporen dragen, dat de hand van hun vervaardiger onmiddellijk geleid is door zijn geest, zonder grooter tusschenkomst van de machine dan de aard van het werk meebrengt. Nog

37