Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/64

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

dan die welke wij zoo juist behandeld hebben, kunnen wij ze hier aanmerken als de derde soort aardewerk, die ongetwijfeld zijn ontstaan dankt aan het plaatselijk materiaal, gevoegd bij den eigenaardigen aanleg van den Chineeschen werkman voor nauwgezetheid in zijn handwerk en oneindig geduld.

Noordelijk Europa gedurende de middeleeuwen met inbegrip van ons eigen land kon het evenmin stellen zonder een pottenbakkerskunst als de overige eenvoudige volkeren, doch hun arbeid, die zeer ruw was en diende voor het meest gewone huishoudelijk gebruik (tegels uitgezonderd), had niet die kans bewaard te blijven, die het Grieksche aardewerk door het bijgeloof te beurt was gevallen, en heel weinig is er van overgebleven; dat weinige leert ons echter, dat onze Gothische voorvaderen evenveel genoegen vonden in de pottenbakkerskunst en de mogelijkheid om uit klei eigenaardige en aangename vormen te maken en vindingrijke ontwerpen, die eigen waren aan alle tijden en plaatsen, en deze ruwe kunst leefde voort in de dorpen bijna tot de dagen onzer grootvaders; zij vervaardigde werk, waard genoemd te worden, op een ongekunstelde en eenvoudige wijze naar de oude en ware begrippen der kunst, naast de grillen en buitensporigheden, die de mode opgedrongen had aan zoogenaamd ontwikkelde menschen. Elk van deze vormen van kunst, met nog menige andere, waarover ik nu uit gebrek aan tijd niet spreken kan, was op zich zelf goed; de algemeene beginselen, die zij vertegenwoordigden, kunnen ongeveer op de volgende wijze uitgedrukt worden: Ten Eerste. Het voorwerp moet een vorm hebben in overeenstemming met zijn doel. Ten Tweede. Zijn vorm moet den buigzamen en gemakkelijk te bewerken aard van klei op zijn voordeeligst doen uitkomen; de lijnen van den

42