omtrek moeten niet geforceerd zijn; doch gij moet de kwijnende weekheid vermijden, die ontstaat door het streven naar te groote sierlijkheid. Ten Derde. De geheele oppervlaktte moet de hand van den pottenbakker toonen en niet met een instrument van lager allooi afgewerkt zijn. Ten Vierde. Gladheid en een volmaakte afwerking, hoewel geenszins te versmaden, moet betracht worden als een middel om een schoonere versiering te verkrijgen en niet als doel op zichzelf. Ten Vijfde. Hoe ruwer het materiaal, hoe ruwer de versiering, doch vooral niet hoe geringer; integendeel, een stuk aardewerk van fijn materiaal behoeft slechts weinig versiering te hebben, omdat alle deelen der versiering te beter afgewerkt zullen worden en ook omdat men het gewoonlijk zorgvuldiger beschouwen zal. Ten Zesde. Evenals in het vervaardigen van het stuk zelf, moet de hand van den werkman ook altijd zichtbaar zijn in de versiering van het oppervlak; zij moet de noodige werktuigen en kleurstoffen op edele wijze leiden; er is een vlugge en zekere uitvoering voor noodig; fijnheid en teerheid van afwerking kan slechts met groote moeilijkheden verkregen worden, en uit hoofde dier moeilijkheden zal de teerheid en fijnheid veel grooter zijn en meer voldoening geven dan in gemakkelijker kunstwerken, waar als het ware de bewerking tijd heeft om met geduldige inspanning verkregen te worden. Het komt mij voor, dat deze de beginselen zijn waarnaar de pottenbakkerskunst zich richtte, in dagen van vooruitgang: deze begonnen reeds te tanen in de beschaafde landen in het tijdvak van bederf dat zijn intrede deed met de zoogenaamde Renaissance. Sta mij toe als verklaring nog een paar dingen op te halen uit de bekende geschiedenis. Ik heb reeds gezegd, dat ons eigen aardewerk in Noordelijk Europa zonder eenigen terugslag
Pagina:WilliamMorris1903KunstEnMaatschappij.djvu/65
Uiterlijk