in Engeland de domste, ofschoon allicht de minst leelijke was.
Dit is in het kort de geschiedenis van de pottenbakkerskunst tot op onzen tijd, nu er anarchie heerscht op het gebied van stijl; een toestand, die niet zoo hopeloos is als in de laatste eeuw, omdat hij toont, dat er eenige onzekerheid heerscht, of wij op den goeden weg zijn, ja dan neen, en dit is misschien een teeken van leven. Intusschen kan men in kunstzaken zeggen dat het vak, dat zulke groote hoeveelheden koopwaar aflevert, waarvan ieder stuk op zich zelf een kunstwerk behoorde te zijn, eigenlijk niets voortbrengt. Ik zal bij dezen droeven toestand niet lang stilstaan, doch u vragen met mij te overleggen, wat wij kunnen doen, om dit kwaad te herstellen; een vraag, die vele uitstekende en belangstellende mannen bezig houdt, die thans aan het hoofd van pottenbakkerijen staan. In de eerste plaats is het duidelijk, dat deze mannen niet het geheele initiatief kunnen nemen, wij, ik bedoel allen die veel voor kunst voelen, moeten hem helpen door naar het juiste voorwerp te vragen en duidelijk te maken wat wij bedoelen. Naar mijn meening zou het op de volgende wijze moeten gaan, die geheel overeenkomt met de beginselen der kunst, waarover ik reeds eerder gesproken heb. Ten Eerste: Geen enkel stuk aardewerk moet gekneed worden door het in een vorm te gieten, indien het op het wiel of anders door de hand vervaardigd kan worden. Ten Tweede: Alle voorwerpen moeten afgewerkt worden op het wiel en niet op een draaibank, zooals men tegenwoordig doet. Hoe kan men verwachten goede werklieden te vinden, als zij weten, dat wat hun handen ook op de oppervlakte van het voorwerp aanbrengen, er weer afgenomen zal worden door een machine? Ten Derde: Als een gevolg van het laatste punt, spreekt