Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/118

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
106
DE OEVERZWALUW.

Niet in de struiken en heesters der duinen, maar in de steile wanden der zandheuvels, vooral op plaatsen waar zand uit de duinen gehaald wordt, in de zoogenaamde afzanderijen, nestelt hier en daar de oeverzwaluw, Hirundo riparia. De oeverzwaluw heet in ons land ook aardzwaluw, duinzwaluw, zandzwaluw en waterzwaluw. Zij is zoo groot als onze huiszwaluw, de rug en een over den kop loopende kraag zijn grljsachtig bruin van kleur, overigens is zij wit. Deze zwaluw komt slechts op enkele plaatsen voor, maar dan veelal van zes tot tien paar bijeen, die eene soort van kolonie vormen. Elk paar graaft met de pooten eene diepe holte of gang in den zandmuur, en legt daarin op eenige vederen vijf of zes kleine witte eijeren. De zang van de oeverzwaluw gelijkt op die der huiszwaluw, maar is zachter. Zij blijft slechts vier maanden, van Mei tot Augustus, in onze duinen, en verhuist dan weder naar warmere streken.

Meer dan de bovengenoemde komt in onze duinen het vogeltje voor dat de grasmusch, Sylvia cinerea, en ook koewachtertje of erwtenpikker geheeten wordt. Men vindt haar in heesters en struiken, vooral in dorre doornstruiken. Zij is vrij schuw en levendig van aard, vliegt dikwijls al zingende op, laat haren aangenamen, maar haastigen en korten zang over de stille duinen klinken, en daalt dan weder schielijk in de struiken neder. Het losse, uit droog gras gemaakte nest hangt in heesters en struiken, en bevat in den broedtijd vier of zes olijfgroen gevlekte eijertjes. De grasmusch is van boven groenachtig grijs, en