Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/142

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
130
JUFFERTJES. DE SCHORPIOENVLIEG.

gemeen bekend voorzeker zg n deze dieren, getuigde daarvan de namen: glazenmaker, rombout, korenbout, puistebijter, bleinebijter, donderbol, paardebijter, juffertje en anderen. Wij vinden op onze duinen de zeer gemeene juffer, Libellula vulgatissima, en vooral de viervlekkige juffer, Libellula quadrimaculata. Deze algemeen bekende diertjes te beschrijven, is hier zeker onnoodig. Dit laatste trekt soms in zeer groote zwermen heen en weer, en is vooral kenbaar aan het zwarte vlekje of elken vleugel. De heer N. H. de Graaf vond eens ongeveer een bunder gronds in de duinen als bezaaid mei duizenden levende insekten van deze soort, die door een koude opkomende zeevlam plotseling daar waren neergeslagen, lezen wij in het meergenoemde schoone werk van den heer Snellen van Vollenhoven, op bladz. 301.

De gemeene schorpioenvlieg, Panorpa communis, de eenige soort van de familie der schorpioenvliegen die in ons land voorkomt, is kenbaar aan het lange en dunne achterlijf dat bij het mannetje aan het einde eivormig verbreed en met een paar knijpers of scharen gewapend is, die aanleiding tot den naam van het diertje gegeven hebben. Dit insekt leeft van kleinere insekten, zijn beet is ook voor den mensch pijnlijk, maar met de knijpers aan het achterlijf doet het geen leed, althans den mensch niet. Dit diertje is bruin met gelen rug, borst en poolen, terwijl de snuit en het einde van het achterlijf rood zijn. De vleugels zijn doorschijnend met zwarte stippen.

Een der bekendste graafwespen onzer duinen