Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/147

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen
135
DE GROVE DEN. DE JENEVERBES.

Dennen, wie kent ze niet die altijd groene naaldboomen, met hunne bruine kegels onder het donkere loof? Het is de grove of schotsche den, Pinus sylvestris, die op onze duinen groeit, spaarzaam over het algemeen, in kleine boschjes verstrooid, zoo als bij het Kolkje bij Overveen, maar toch een heerlijke boom, die eenmaal misschien overal het losse zand der nederlandsche duinen zal bijeenhouden. En wie weet niet hoe nuttig zij zijn die dennen, die leveranciers van hars, pik, teer en terpentijn, heipalen, masten, daksparren, boonstaken, timmerhout! Het vurenhout van den timmerman komt van den groven den, van den boom dien de Nooren fyr heeten—de y wordt in het deensch uitgesproken als onze u—vandaar ons vurenhout; gelijk de naam van greenenhout afkomstig is van het noordsche gran, de naam in het noordsch voor den zilverspar, Pinus picea.

Te onderscheiden is de grove den van de vele andere naaldboomen die in ons land gezien worden, door de schuins opwaarts gestrekte takken, blaauwachtig groene gepaarde naalden of bladeren, en eene eivormige kegelvrucht.

Veelvuldig en welig tiert op de hollandsche duinen de jeneverbes, Juniperus communis, met drietallige elsvormige gepunte bladeren en zwarte bessen, die bij het jeneverstooken gebruikt worden. Aan den top van elke bes ziet men drie lijnen die zich in één punt vereenigen, en daaruit blijkt ons dat de bes eigenlijk uit drie vleezige schubben bestaat; en opent men de bes volgens de rigting dier lijnen, dan ziet men dat elke schub