Naar inhoud springen

Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
5
DE VERWERING.

trachiet, lava, lei, zandsteen, kalksteen en vele andere stoffen. Al die gesteenten, hoe hard en vast zij ook schijnen te zijn, toch zijn zij onderworpen aan eene magt die hen kan verbrijzelen en vernielen, die groote rotsblokken maken kan tot fijn zand, namelijk aan de verwering.

Verwering noemt men de magt die rotsen verbrijzelt; zij werkt op en in de gesteenten door middel van de vochtigheid der lucht, door de afwisselingen van de temperatuur en tevens op scheikundige wijze. Het water is een der hoofdwerkers in het proces der verwering: het heeft zijne verwerende kracht te danken aan zijn vermogen om stoffen op te lossen, en aan zijne eigenschap om zich door den invloed der koude uit te zetten. De oplossende kracht van het water wordt door warmte verhoogd, en water dat veel koolzuur bevat, lost gemakkelijker stoffen op dan water dat arm is aan koolzuur. Daar er nu geen water op aarde is dat geen koolzuur bevat, zoo is ook elk water in staat om, al duurt het ook nog zoo lang, de hardste steenen langzamerhand op te lossen. Dat het water, en vooral het water dat als vochtigheid of als regen en sneeuw in den dampkring zweeft, de groote oorzaak der verwering is, vooral als het zijnen invloed niet onafgebroken maar in afwisseling met de droogte uitoefent, wordt bewezen juist door het tegendeel, namelijk door zulke voorwerpen die bestendig onder dak blijven, doch uit eene voor verwering zeer vatbare stof vervaardigd zijn. Daartoe behooren onder anderen de gemetselde muren van gebouwen, standbeelden in nissen en andere voorwerpen, welker buitenzijde, die aan den