Pagina:Winkler-Zand en duinen (1865).djvu/45

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
33
DE VORMING DER DUINEN.

als door de geringe aaneenlijming die door den kalk, de leem en de bewerktuigde stoffen die met het zand vermengd zijn, daaraan gegeven wordt. Men heeft waargenomen dat zij door capillaire aantrekking, uitdamping van lager liggende aardlagen en door het regenwater dat er op valt, altijd een weinig beneden de oppervlakte vochtig zijn. Zelfs op de toppen behoeft men slechts een voet diep te graven om het zand vochtig te vinden, en in vele duinpannen vindt men zoet water zelfs aan de oppervlakte.

Door steeds voortgaanden aanvoer van zand rijzen de duinen tot de hoogte van dertig, vijftig, zestig of honderd voet en soms zelfs hooger. Sterke windvlagen, in plaats van de duinen hooger te maken, doen losse deeltjes van de oppervlakte afstuiven, en deze, met andere zandkorrels die over de duintoppen heen of tusschen de duinen door waaijen, bouwen een tweede duinenrij op, en zoo vervolgens een derde, al naar den aard van den wind, den aanvoer van zand en het voorkomen van de landstreek. Op die wijze ontstaat er eene verzameling van zandduinen, een duinketen, uit heuvels bestaande die ongeregeld verspreid zijn en onderling zeer veel in hoogte en afmetingen verschillen, een duinketen die somtijds uren gaans breed is. Op het eiland Sylt in de Noordzee is de duinketen, uit verscheidene rijen bestaande, van een uur tot bijna twee uur gaans breed. Ook de duinen van onze hollandsche kusten zijn op sommige plaatsen meer dan een uur gaans breed, en aan den mond van den Nijl vormen de duinen een strook van niet minder dan vijf uur gaans breedte.