bij een paar flinke krommingen van de Geul, zoodat de weg hier na een zware regenbui licht overstroomt.
Ook kunnen we het Kerkpad maar juist droogvoets bereiken, terwijl we tot de ervaring komen dat de door ons tot dusverre gevolgde weg, verderop letterlijk onbegaanbaar is.
Nu volgt het éene weiland op het andere, allen door valdeurtjes afgesloten; we houden het voetpad, nú eens zeer dicht langs de Geul, dán weer wat verder ervan af, en komen, na een klein half uur bij Wijlre, tusschen de brug die naar het dorp voert en het kasteel Kerens, op den grooten weg uit.
Na de brug te zijn overgegaan bereiken wij, hetzij vóór de kerk of daar achterom heen, het station, waar we den eerstvolgenden trein naar Valkenburg afwachten. In tien minuten zijn we dan weer terug.
Doet men dit alzoo, gelijk veelal de gewoonte is, na den middag, dan behoeft men niet voor vijf uren te vertrekken, om gemakkelijk den laatsten trein—omstreeks negen uren—te Wijlre te kunnen halen, terwijl men de grootste hitte van den dag laat voorbijgaan; zeker een niet gering te achten voordeel.
Intusschen kan men deze wandeling natuurlijk ook in de tegenovergestelde richting maken, wanneer Wijlre het punt van uitgang is. Dan is, met het oog op het vertrek van den trein, de voormiddag verkieslijker.
Men vertrekt dan omstreeks kwart voor elf uur van Valkenburg naar Wijlre, en volgt van daar het Kerkpad, dat hier eerst door een weiland loopt, waarop een beschaduwd eindje weg volgt, langs eenige hooge Populieren; daarna gaat men weer in schuine richting door een weiland en een vlondertje