RHODODENDRON CONCESSUMByls(Hybrida.)
Nat. familie:
ERICACEÆ.
Klasse en Orde van LINNÆUS:
DECANDRIA MONOGYNIA (Twintigmannige-Éénwijvige)[1].
Rho-do-den-dron.—Wij zijn als 't ware van kind af gewoon dat woord te hooren uitspreken; maar, als dit eens niet zoo was, en we hoorden het voor de eerste maal, en inzonderheid van iemand die een zware basstem heeft, 't zou ons gewis hard, laat ik zeggen, onweêrachtig in de ooren klinken.
Toch is de beteekenis ervan zacht en liefelijk. Het is namelijk eene zamenkoppeling van twee Grieksche woorden Rhodon (roos) en Dendron (boom); rozeboom dus, volgens den één omdat de bloemen zoo mooi als rozen zijn, volgens den ander omdat vele soorten in kleur met vele rozen overeenkomen.
Wat hiervan zij is mij op 't oogenblik tamelijk onverschillig; zeker is het dat nevens de Rozen, de Rhododendrons wel de meest algemeen geliefde planten kunnen genoemd worden.—Mij komt het dan ook voor dat men, door deze heesters rozen te noemen, niet zoozeer ten doel had om eene gelijkenis tusschen deze twee hemelsbreed verschillende heesters te kennen te geven, maar veeleer aan dat woord eene collectieve beteekenis hechtte en er meê zeggen wilde dat ze een niet minder aangenamen indruk maken als de roos.
Vandaar dan ook gewis de benaming Alpenrozen, door sommigen wel eens verkeerdelijk op de Pontische Rhododendron (Rh. ponticum) toegepast, waardoor men een tweetal soorten met kleine bladeren en kleine bloemen onderscheidt, die inzonderheid op de Alpen in Europa menigvuldig wild groeijende aangetroffen en welker fraai rooskleurige bloemen door hen, die in de eerste zomermaanden die gebergten bezoeken, als zegetropheën meêgenomen worden.