82
liggende, slanke stengeltjes door 't gras heenkruipt en dat met duizenden helder gele bloemen tooit; de fraaije trosdragende W. (L. thyrsiflora), die vooral in veenstreken, en de gewone W. (L. vulgaris), die ook op vele andere plaatsen aan de waterkanten groeit; eindelijk, om dit overzigt niet al te zeer uit te breiden, de Waterviolier (Hottonia palustris), ontegenzeggelijk eene der fraaiste planten onzer flora, waarvan men zich in Mei en Junij kan overtuigen, als de zuiver witte bloemen boven 't stilstaande water van heldere slooten, langs weilanden en wegen, uitsteken.
Dit zijn nu nog maar inlandsche en die juist dáárom door velen het kweeken in de tuinen niet waard geacht worden, al bevelen ze zich door hare fraaije bloemen daartoe zoo dringend aan.
Maar wie kan iets sierlijkers verlangen dan eene mildbloeijende plant van het Varkensbrood (Cyclamen europæum en andere soorten); planten die deels in de schaduwrijke bosschen der Alpen, deels in het meer Zuidelijk gedeelte van Europa in het wild worden aangetroffen, en welke men, niettegenstaande ze hier en daar door de bloemisten op vrij groote schaal gekweekt worden, toch inderdaad veel te schaars in de tuinen der liefhebbers aantreft.
Dit laatste is mede het geval met de verschillende soorten en verscheidenheden van het geslacht Dodecatheon, dat oorspronkelijk in Noord-Amerika thuis behoort, en van welke de stamsoort reeds sedert lang in onze verzamelingen bekend is.
Het geslacht Dodecatheon, welk woord, letterlijk vertaald, beteekend Twaa1fgoden(-bloem), werd aldus door Linnæeus genoemd naar het aantal bloemen die op den algemeenen bloemstengel voorkomen, hetwelk echter, zelfs bij de door dien kruidkundige beschrevene soort, niet altijd even standvastig dit getal bedraagt. Hij behield alzoo een plantennaam reeds door Plinius, maar zonder twijfel voor eene andere plant—naar men wil de Lak-Lelie (Lilium Martagon)—gebezigd.
Het bestaat uit slechts een gering aantal soorten, waarbij zich echter nog eenige verscheidenheden der allereerst bekend gewordene soort voegen; alle met hare sierlijke bloemen wedijverende om den schoonheidsprijs.
De lezer zal al terstond, bij het zien onzer afbeelding, bemerken dat hij hier met eene bloem van een zeer eigenaardigen vorm te doen heeft, veel overeenkomst hebbende met die der Cyclamens, maar die overigens van de meeste overige afwijkt. Toch is die afwijking inderdaad zoo aanzienlijk niet als 't wel schijnt, en berust ze op niets anders dan een omslaan van de bloemkroonslippen, evenals wij dat b.v. gewoon zijn te zien bij de kelkslippen der Fuchsia's.
We willen even zulk een bloempje een weinigje naauwkeuriger bezien, waartoe wij het echter onvermijdelijk overlangsch zullen moeten opensnijden.
De kelkblaadjes, die alleen dán goed zigtbaar zijn, als men de bloemkroonslippen een weinig verwijdert, of wanneer toevallig eene bloem wijd geopend is en men die dan aan de achterzijde ziet, zijn tot één geheel zamengegroeid, en vormen dus een éénbladerigen kelk, met vijf vrije slippen, die veel korter zijn dan die van de, mede éénbladerige, bloemkroon.
Hoewel schijnbaar uit vijf vrije bloemblaadjes bestaande, zijn de bloemkroonblaadjes toch inderdaad met hun voet of onderste gedeelte aaneenverbonden, en vormen daar alzoo eene korte buis, terwijl de vrij geblevene slippen tamelijk lang zijn.