Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/157

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

91

ook tot die gewassen behooren, welke voor den plantenhandel van meeste belang kunnen geacht worden.

Dat ze echter op verre na niet alle voor den liefhebber gelijke waarde bezitten is niet minder waar en dat er ook hier veel kaf onder 't koren schuilt, moest reeds menigeen tot zijne spijt en schade ondervinden.

Vele toch zijn er bij die volstrekt niet tegen onze winterkoude bestand zijn, terwijl aan den anderen kant het getal van die welke zich tegen ons klimaat gehard toonden, zóó groot is, en zooveel schoons bevat, dat inzonderheid hij, die niet over eene zeer groote ruimte te beschikken heeft, zeer voorzigtig moet zijn in zijne keuze.—

't Wordt echter tijd, om iets te zeggen betreffende de prachtvolle plant, waarvan hier inzonderheid sprake is.

Het geslacht Araucaria telt niet zeer veel soorten, die deels in Nieuw-Holland, deels in Zuid Amerika thuis behooren, doch waarvan alleen de hier afgebeelde voor onze tuinen geschikt is, waarom ik dan ook de andere hier niet nader ter sprake breng. Alle behooren ze ontegenzeggelijk tot de prachtigste Coniféren. De A. imbricata is in alle opzigten de stijfste, de stugste, maar verkrijgt juist dáárdoor een zoo geheel eigendommelijk en, als de boom eenigzins aanzienlijke afmetingen heeft, zulk een indrukwekkend voorkomen, dat men zich moeijelijk een boom voorstellen kan, waar men met meer welgevallen bij zal blijven stilstaan.

Deze soort behoort oorspronkelijk in het zuidwestelijk gedeelte van Zuid Amerika te huis, waar hij uitgestrekte bosschen vormt en op het gebergte tot vrij digt aan de sneeuwgrens aangetroffen wordt. De naam Araucaria is eensluidend met dien van het volk, 'twelk men onder den naam van Araucaniërs kent en die zoo trotsch op dezen prachtigen boom zijn, dat ze hem met hun naam vereerden, die later ook in de wetenschap als geslachtsnaam aangenomen en dus ook op de soorten van andere landen toegepast werd.

Volgens Pavon bereiken deze boomen in Chili eene hoogte van honderd vijftig voet. Dit zou echter uitsluitend met de vrouwelijke het geval zijn, terwijl, naar de mededeelingen van denzelfden reiziger, de mannelijke niet hooger worden dan veertig à vijftig voet. Eerst wanneer men in de gelegenheid was een sterk en goed ontwikkeld exemplaar te zien, kan men zich eenigermate den grootschen indruk voorstellen, welken die kaarsregte stammen, tot beneden toe met regelmatig verdeelde korte stijve bladeren, als met duizenden en nog eens duizenden groene schubben bezet, op den beschouwer maken moeten.

Hij werd liet eerst ontdekt door de Spanjaarden, in 1780, toen deze in Zuid-Amerika naar hout zochten dat voor den scheepsbouw geschikt was.

In 1795 zamelde de Schotsche kruidkundige Menzies, die van Van Couvre op zijne reis naar Amerika vergezelde, vruchten en zaden ervan in, welke laatste hij aan boord zaaide en later aan Sir Joseph Banks ten geschenke gaf, die ze deels zelf plantte en deels aan den tuin te Kew afstond. Hier werden ze aanvankelijk in eene oranjerie opgekweekt, later in den open grond geplant en 's winters gedekt, tot men eindelijk ook dit laatste achterwege liet.

Vóór eenige jaren zag ik zulk een boom in dien tuin, de prachtigste en uitgebreidste