Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/17

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
VII
——

Dat, bij zooveel verschil van smaak, als men onder de menschen opmerkt, en bij zooveel verscheidenheid tevens als de verschillende rijken der Natuur opleveren, niet ieder in gelijke mate voor dezelfde natuurproducten belangstelling gevoelt, ligt voor de hand; dit leert ons de ervaring en 't is bovendien wenschelijk en nuttig.

De één toch voelt zich het meest getrokken tot de beoefening der delfstofkunde of het onderzoek der fossielen: wetenschappen, die, vooral in den jongsten tijd, waarheden aan het licht hebben gebragt met betrekking tot de geschiedenis van de planeet die wij bewonen en tot de verhouding van de schepselen die haar bevolkten vóór duizenden, ja millioenen jaren, en die welke zij thans draagt, waarheden, die de stoutste verbeelding zich weleer niet had durven, had kúnnen voorstellen, en dus uiterst geschikt om de weetgierigheid te prikkelen. Een ander koestert weer meer liefde voor de dierkunde of een der onderdeelen van die rijke wetenschap, en bepaalt zich b.v. tot het leven en de huishouding der vogels of insekten, bij welk hoogst aanlokkelijk onderzoek, hetwelk tevens onder 't bereik ligt van iedereen, eene geheel nieuwe wereld, eene wereld vol wonderen zich aan zijn blik vertoont; terwijl weer een ander, aangetrokken door de duizend schoonheden van veld, van bosch of tuin, zich bij voorkeur met botanie bezig houdt, om, in de oplettende beschouwing van planten en bloemen, ontspanning, afleiding van zijne dagelijksche bezigheden te zoeken.

En gewis, deze zien zich niet teleurgesteld, ja, de uitkomst zal altijd hunne verwachting overtreffen.

Hoe de mensch ook met zorgen overladen is, door kommer en verdriet ter neer gedrukt, door teleurstelling verbitterd, door twijfel aan wat sinds de kinderjaren voor onomstootbare, heilige waarheid gold, gefolterd...., de lieftallige bloemgodin weet, door dien raadselachtigen, maar nimmer falenden en liefelijken invloed op 't menschelijk gemoed, dien we allen kennen, maar geen van allen regt begrijpen, tenzij we ons tot 't bovenzinnelijke weten te verheffen, de zorgen te verligten, 't verdriet te lenigen, teleurstellingen, zij 't voor langer of voor korter tijd, te doen vergeten, den twijfel te doen oplossen in weten, of, waar weten onmogelijk is, in vertrouwen.

Meer dan elk ander rijk der Natuur is dat der planten in staat om iedereen te voldoen; geen gemoed is zóó koel, dat het onverschillig, onvatbaar zou zijn voor de zachte, ja verheven aandoeningen, die 't zoo bij uitnemendheid geschikt is bij ons op te wekken.—

Ik waag het niet te beslissen in hoeverre de lust voor planten- of zoo men wil bloemenkultuur in den jongsten tijd bij partikulieren in Nederland toe- of afgenomen is; met andere woorden: of het aantal vermogende liefhebbers van