Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/222

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

134

Wat een prachtig gezigt leveren dan die velden met Crocussen op, in verschillende, alle frissche en levendige kleuren, van het donkerste blaauw tot licht violet, helder geel en donker geel, zuiver wit en wit met geel gestreept, enz. enz. Tulpen en Hyacinthen, die deze kultuur als 't ware beheerschen, bloeijen nog niet, maar daarentegen blijft men thans met verrukking staan bij velerlei andere gewassen, meerendeels tot de groepen der Liliaceën of Amaryllideën behoorende, waarbij nog komen de lieve Hepatica's, de voorjaars Adonis (Adonis vernalis) enz., te veel om ze hier op te sommen; bovendien kom ik zeer spoedig op enkele er van meer bijzonder terug.

Ook de hier afgebeelde Hondstand (Erythronium Dens canis) behoort tot die eerstelingen, en de lezer doe zelf uitspraak of ze daaronder een goed figuur vermag te maken, of ze werkelijk een lief, teeder en vriendelijk voorkomen heeft.

Hier is inderdaad alles fraai en ik weet waarlijk niet wat het meest het oog streelt: de fraaije, verschillend genuanceerde bloemen, of de bladeren, waarin het fluweelachtig bruin en licht groen in gelijke verhouding afwisselen.

We hebben hier met eene "oude bekende" te doen, en toch zou ik durven wedden dat ze voor de meeste lezers van dit werk nog eene vreemdelinge is. Dit ligt niet in hare zeldzaamheid, want men kan ze bij 't honderd koopen, en evenmin in den prijs, die zeer weinig beteekent; maar er zijn enkele planten, die, niettegenstaande hare schoonheid, toch nimmer de algemeene opmerkzaamheid trokken.

Daar op 't oogenblik was een lièfhebber bij mij, die een tuin en eene kas en daarin een aantal vreemde planten bezit. Hij zag de plant van de Hondstand die uit den grond opgenomen en in een pot was gezet, om tot model voor de nevenstaande teekening te dienen, op mijne tafel staan, en kon die niet genoeg bewonderen, tevens veronderstellende dat het eene kostbare nieuwigheid was. Toen ik hem het tegendeel verzekerde en ook dat ze met een bescheiden plaatsje in zijn tuin tevreden zou zijn, haastte hij zich den naam ervan op te schrijven om haar te ontbieden. Ik twijfel er niet aan of er zullen er meer zijn die door onze afbeelding daartoe uitgelokt worden, en toch blijft die afbeelding beneden de waarheid, inzonderheid wat de teekening der bladeren, maar ook wat de levendige kleur der bloemen betreft.

Het geslacht Erythronium bestaat uit acht of negen soorten, die deels het Zuidelijk gedeelte van Europa, deels Noord-Amerika tot vaderland hebben, en behoort tot de Lelieachtige gewassen of Liliaceën.

De hier afgebeelde en meest algemeene—ik zag ze heden bij de Gebrs. de Graaff, nabij Leiden, in menigte in bloei—die voornamelijk in de bergweiden van Zuid-Europa oorspronkelijk wordt gevonden, is reeds in het laatst der zestiende eeuw als sierplant in de Europesche tuinen ingevoerd, en bleef sedert dien tijd eene lievelinge van elk die slechts eenige kennis van knol- en bolgewassen bezit. De geslachtsnaam is van 't Grieksch afgeleid en duidt op de roode bloemen, 't welk men echter thans weet dat niet doorgaat, want, behalve dat dezelfde soort ook verscheidenheden met witte bloemen oplevert, kent men er ook met gele; voor de soortsbenaming, die, letterlijk vertaald, hondstand beteekent, waarom men deze fraaije plant ook dezen