Naar inhoud springen

Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/228

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

138

Dit trok de opmerkzaamheid van den oudsten der drie bezoekers, die, zonder nu juist botanist te zijn, toch in 't geheel geen vreemdeling bleek, als 't er op aankwam de namen van algemeen verspreide Nederlandsche of Indische planten te noemen.

—"Zie nu eens aan, die plant heb ik van mijn jeugd af nooit anders gekend dan als Pyrus japonica.

—"Ja, maar díe naam is toch al van zeer ouden datum. Cydonia japonica is van latere dagteekening, en zij, die zeer modern wezen willen, zeggen: het is Chæmomeles japonica.

—"Maar wat heeft het toch voor waarde om op die manier de menschen gestadig van de wijs te helpen? Want, als ik je nu wilde gaan napraten en bij mijn vriend A., die de heesters en boomen van zijne plaats zeer goed kent, of misschien zelfs bij menig bloemist kom, en ik spreek over... hoe zeidet ge ook weer?

—"Chæmomeles japonica.

—"Nu dan, over Chæmomeles, dan is er veel kans dat de een mij aankijkt of hij 't in Keulen hoorde donderen, en dat de andere meent dat ik hem over eene plant spreek, die ik mij uit Indië herinner, terwijl beiden alle dagen met verwondering, de een naar zijn Pyrus en de andere naar zijne Cydonia kijken en we bij slot van rekening alle drie dezelfde plant bedoelen.

—"Sta mij toe u te doen opmerken dat de wetenschap vooruit gaat, en dat dus de tegenwoordige kruidkundigen gehouden zijn de feilen van hunne voorgangers te herstellen," meende ik te moeten opmerken, daar ik mij gehouden achtte op dat oogenblik en op die plaats iets in 't midden te brengen wat tot toelichting of regtvaardiging daarvan dienen kon.

—"'t Kan wezen dat ge gelijk hebt; ik zou u echter willen vragen: op wie moet men zich in dit opzigt eerder kunnen verlaten dan op de mannen van 't vak, de corypheën der wetenschap, en hoe zal ik dat kunnen, wanneer B zegt, dat A niet goed gezien, vervolgens C, dat B zich vergist heeft, terwijl daarna D komt met de stellige bewering, dat zijne voorgangers het alle drie mis hadden. Als dat nu geschiedt binnen een betrekkelijk kort tijdsverloop, moet ik dan niet verwachten dat weldra een vijfde weêr met wat anders zal komen opdagen? In mijn oog verliest de wetenschap, op die wijze, in het oog van den leek althans, wel wat van haar prestige; 't verkrijgt bij mij den schijn van een zoeken naar kleinigheden, eene gelegenheid om te spreken en van zich te doen spreken, waarboven hij, die waarlijk de wetenschap zoekt en niet zich zelven steeds tracht te vinden, verre verheven moest wezen."

Ik begreep dat de beste partij was, in dit geval mijne doofheid te baat te nemen en mij maar te houden of ik niet goed verstaan had; blijkbaar toch had ik hier met eene idée fixe te doen, dat niet gemakkelijk omver te praten was. Ik vestigde dus de opmerkzaamheid op iets anders en 't bleef er bij.

Ook hier blijft het er bij, behoudens de volgende korte mededeelingen:

De naam Cydonia is reeds afkomstig van Jos. Pitton de Tournefort, een Fransch kruidkundige, die in 1708 gestorven is, en is dus reeds van vrij oude dagteekening. Hij gold aanvankelijk als soortsbenaming voor de gewone Kwee (Pyrus Cydonia, thans Cydonia vulgaris), aldus genoemd naar Kydoon, thans Kanea, eene stad op het eiland Creta, alwaar deze boom menig-