Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/239

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd
 

FRITILLARIA MELEAGRIS Linn.

Nat. familie:

LILIACEÆ.

Klasse en Orde van LINNÆUS:

HEXANDRIA MONOGYNIA (Zesmannige-Eénwijvige)[1].

 

 

Er zijn menschen, die meenen dat de planten die men langs wegen of slooten, in wei- of korenlanden soms vrij menigvuldig aantreft, niet waard zijn dat men ze een plaatsje in eenen tuin geeft. Ze noemen die inlandsche, die wilde planten "onkruid", en dat te eerder, daar sommige ervan den landman in vele gevallen alles behalve welkom zijn, zoodat hij geen moeite spaart om ze van zijn land en zijne akkers verwijderd te houden. Ze hebben misschien den boer dat "lastige tuig" wel eens hooren verwenschen en namen met de meeste gemakkelijkheid die tegeningenomenheid over.

Dit is een feit, waarvan mij vaak de voorbeelden bekend werden.

Wanneer ik de opmerkzaamheid vestigde op de schoonheid der bloemen van deze of gene Plant, van Korenbloemen (Centaurea Cyanus) of Papavers, van Bolderik (Lychnis Githago) of Eereprijs (Veronica), dan heette het: die dingen groeijen bij duizenden langs de wegen in het wild, of: vraag het den landman maar eens wat hij daarvan zegt, en ge zult er heel anders over spreken. Ik wist en weet dat intusschen zeer goed, maar ik zou liever de genegenheid van zulke beoordeelaars der natuur verbeuren, dan mij in mijn schoonheidsgevoel en -opvatting laten leiden door onzen landbouwenden stand.

Ik acht de boeren zoo hoog als de lezer slechts wenscht om hem plezier te doen, maar


  1. Zie de noot onder bladz. 37.
37