Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/264

Uit Wikisource
Deze pagina is proefgelezen

162

vollen aanleg, inzonderheid van grootere tuinen, die wel hier en daar éénkleurige perkjes of mozaiekmassiefs vereischt, maar waarin onmogelijk een en 't zelfde plantengeslacht heerschen kan.

Ten gevolge daarvan leveren de tuinen—ik spreek hier altijd van die, waarvoor de eigenaar eenige zorg heeft, en die hem wat meer zijn dan eene speelplaats voor de kinderen—dan ook tegenwoordig een veel levendiger en opwekkender gezigt op, en heeft men er ontegenzeggelijk veel meer voldoening van; ook dáárom, wijl men 't nu zóó inrigten kan, dat men 't genot van bloemen heeft, bijna het geheele jaar door, van Februarij af tot in November toe; terwijl velen vroeger hunne lievelingen gedurende vele maanden moesten verzorgen, om zich slechts één of hoogstens twee maanden in haren bloei te kunnen verheugen.

Maar wat in zulke gevallen gewoonlijk geschiedt, neemt men ook hier waar, namelijk dat men in uitersten verviel, en tengevolge daarvan letterlijk veronachtzaamde en als van genoegzaam geene waarde aanzag, waarvoor men vroeger zooveel moeite en kosten overhad; ook zoekt men tegenwoordig te vergeefs naar collectiën, die indertijd elk, die ze zag, een kreet van bewondering afdwongen, en welke die bewondering in alle opzigten verdienden.

Zoo is het b.v. met de prachtige Anjers (Dianthus Caryophyllus), met Stokrozen (Althæa rosea), met Viooltjes (Viola tricolor), Aurikels (Primula Auricula); zoo zal 't waarschijnlijk spoedig met Dahlia's zijn, enz., en ten opzigte van de ééne is men daarbij inderdaad even onbillijk als ten aanzien van de andere. Immers geheel iets anders is het, van zulk een geslacht met hartstochtelijken ijver alles te verzamelen en te kweeken, wat er maar van te vinden is, of het volkomen te veronachtzamen. Daar ligt een middenweg tusschen, die volmaakt goed bij de tegenwoordige inrigting der tuinen past, en wel deze, dat men van datgene, wat van die vroeger zoo algemeen gezochte planten nog te verkrijgen is, het schoonsten zooveel tracht te verzamelen als men, zonder aan de verscheidenheid van het geheel in 't minst te kort te doen, voegelijk plaatsen kan. En op die onderscheiding hebben de straks genoemde, benevens nog meer andere, volle aanspraak.

Wanneer een liefhebber, die vijfentwintig jaar geleden gestorven is, thans kon omwandelen in onze tuinen, dan zou bij gewis zeggen: waar zijn ze gebleven, die prachtige verzamelingen van Anjers, Stokrozen, Aurikels, enz., maar evenzeer zou hij ook zeggen: waar zijn ze vandaan gekomen, al die verschillende, bloeijende éénjarige, vaste planten en heesters, die Coniféren inzonderheid, en zoovele meer, die tegenwoordig een wel ingerigten tuin zoozeer ten sieraad verstrekken; en als hij onbevooroordeeld zoowel van 't eene als van het andere kennis had genomen, dan zou hij gedwongen zijn te erkennen dat men ja, wel wat verloren heeft, maar toch veel vooruitgegaan is tevens.

Onder de oudste, en van oudsher tot vóór weinige jaren algemeen geliefde tuinplanten bekleeden de Aurikels gewis eene voorname plaats. Inzonderheid op de Zwitsersche Alpen inheemsch, werd deze plant reeds in het laatst der 16e eeuw als sierplant in de tuinen gekweekt, en trof men er, vooral tegen het midden onzer eeuw, zeer uitgebreide collecties van aan, uit een groot aantal verscheidenheden en hybriden bestaande, welke, deels alleen door de kleur der bloemen, deels echter ook in groeiwijze en door de bladeren, aanzienlijk van elkander verschilden.