Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/289

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

179

In 't voorbijgaan zij hier dan ook opgemerkt dat deze soort uitnemend geschikt zou zijn ter bekleeding van rotspartijën, die ze met haar vrolijk groen en in Julij met hare talrijke blaauwe bloempjes niet weinig tot sieraad verstrekken zou.

Men kan rekenen dat van de in de tuinen voorkomende soorten een 25 à 30 tal inzonderheid aanbevelenswaardig is.

De bekende Fransche kweekers Vilmorin Andrieux & Co. te Parijs beschrijven daarvan in hun werk: Les Fleurs de pleine terre[1], behalve de verscheidenheden, 24 soorten, die alle zonder onderscheid opmerking verdienen.

Bepalen we ons thans tot de soort, op de nevenstaande plaat afgebeeld.

De Campanula Medium is zonder eenigen twijfel eene der fraaiste van het geheele geslacht. Van Zuid-Europeschen oorsprong zijnde, moest ze onvermijdelijk al zeer spoedig het burgerregt in de tuinen verkrijgen; ook dagteekent hare invoering in Engeland reeds van het einde der 16e eeuw, en vermoedelijk zal ze wel tennaastenbij gelijktijdig ook bij ons te lande bekend en meer algemeen door Midden-Europa verspreid geworden zijn.

Sommigen noemen haar overblijvend, anderen tweejarig; het laatste komt der waarheid het meest nabij, ofschoon het ook waar is dat enkele planten langer dan twee jaren leven. Daar valt echter niet veel op te rekenen; de meeste sterven nà den bloei.

In het eerste jaar ontwikkelt zich geen opwaarts groeijende stengel, maar komen er alleen wortelbladeren voor den dag, die langwerpig ovaal, aan vrij lange ter wederzijde van een bladachtig aanhangsel voorziene stelen bevestigd zijn en in den vorm eener roset bijeen staan. In de lente van het tweede jaar komt daaruit een tot 60 à 70 centim, somtijds tot een meter hoogte opgroeijende stengel te voorschijn, die met verspreid staande, langwerpig ovale bladeren bezet is, welke echter ongesteeld en dus met de bladvlakte onmiddellijk aan dezen bevestigd zijn.

Behalve uit de tien of twaalf onderste bladeren, verschijnt nu achtereenvolgend uit het oksel van elk blad (deze worden naar den top toe gaandeweg kleiner en nemen ten laatste het karakter van schutbladen aan) eene bloem, die door een langeren of korteren steel gedragen wordt.

Is de ontwikkeling der plant niet zeer sterk, dan verkrijgen die bloemstelen geene aanzienlijke lengte, en heeft de bloeiwijze wel eenige overeenkomst met eene tros; groeit de plant daarentegen forsch, dan verkrijgt ze een geheel ander, en in de hoogste mate sierlijk aanzien.

Ik heb hier op 't oogenblik een plant van de verscheidenheid met witte bloemen, die meer dan een meter hoog is, met 60 à 70 open bloemen; daarvan zijn de onderste bloemstelen 30 centim. lang en worden naar boven toe langzamerhand korter, zoodat het geheel eene piramide vormt, waarvan de bloemen wijd uiteen staan, en toch digt genoeg om een goed geheel te vormen.


  1. Een lijvig boekdeel in postformaat van 1300 bladzijden, waarin alle aanbevelenswaardige bloemgewassen voor den open grond naauwkeurig en duidelijk beschreven zijn, tevens met opgave der verschillende kweekwijzen en verdere bijzonderheden, en daarbij ook mededeelingen bevattende betreffende de synonimie en etymologie der namen. Zonder twijfel het beste en compleetste en daarom voor liefhebbers het meest aanbevelenswaardige werk in zijne soort; veel doelmatiger dan het jaarlijks verschijnende 2e gedeelte van den Bon Jardinier.
    Dezelfde firma gaf later ook een bij dit werk behoorenden atlas uit.