Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/342

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

214

af. In den regel zijn die toch bij de soorten van dit geslacht wat men „handvormig" noemt. Een zeker aantal blaadjes, gewoonlijk 3–5, ontspruiten namelijk uit den top van den algemeenen bladsteel, evenals dit b.v. met de bladeren van den wilden Kastanjeboom het geval is; bij die der Zilverschoon echter zijn ze gevind, en staan de blaadjes dus niet op den top, maar ter wederzijde van den bladsteel; bovendien treffen we hier tusschen ieder paar blaadjes een paar veel kleinere blaadjes aan, in welk geval zulk een blad „afgebroken gevind" genoemd wordt. Ze zijn aan de onderzijde fraai zilverachtig wit, het gevolg van eene zeer digte bekleeding met liggende, zilverglanzige haartjes.

De tweede die tot de meest algemeene onzer Flora behoort is de kruipende Ganserik (P. reptans) ook wel Vijfvingerkruid genoemd, wijl hier de blaadjes evenals de vijf vingers aan de hand, op den top des steels staan. Beider bloemen zijn geel, die van de eerstgenoemde soort, welke zich over 't algemeen door eene veel sterkere ontwikkeling kenmerkt, grooter dan van de laatste.

De bloemen der Ganserik-soorten—dit is de algemeene, zeker niet zeer fraaije Hollandsche benaming voor dit geslacht—mogen een weinig verschillen in grootte en ook in de kleur der bloemblaadjes, in vorm zijn ze alle volkomen aan elkander gelijk, en komen genoegzaam volmaakt overeen met die der Aardbezieplant, welke trouwens aan deze zeer na verwant is.

De lezer weet dat eene komplete bloem uit vier kransen of seriën is zamengesteld, welke kransen elkander omsluiten, en eigenlijk gezegd, 't moge zoo weinig zijn als 't wil, boven elkander geplaatst zijn, namelijk, van onderen of van buiten af, de kelkbladeren, vervolgens de bloembladeren, de meeldraden en eindelijk de stampers.

Bezien we echter de bloem eener Ganserik-soort wat naauwkeurig, dan bemerken we dat hier niet vier, maar vijf kransen aanwezig zijn. Ook met de Aardbeziebloemen is dit het geval.

Dat is dus ééne krans, eene serie van organen, want alle vijf verschillen ze in vorm, te veel. Hoe zal nu die overcomplete heeten?

We hebben hier namelijk met twee elkander omsluitende kelken te doen. De bloemkroon bestaat uit vijf bloemblaadjes en onmiddellijk daaronder en met deze afwisselende zien we vijf kelkblaadjes die kort, tamelijk breed, spits en alle aan elkaâr gelijkvormig zijn. Deze vertegenwoordigen dus zonder eenigen twijfel den kelk; vorm, standplaats en kleur wijzen het ten duidelijkste aan. Onmiddellijk dááronder en weder met die kelkblaadjes afwisselende, zoodat ze dus juist tegenover de bloemblaadjes komen te staan, zien we echter een tweeden krans, mede van groene blaadjes; deze zijn echter ongeveer de helft smaller, en daarbij langer dan de vijf daareven genoemde. Ook deze zijn volkomen aan elkaâr gelijkvormig. Nóg een kelk dus; we hebben hier alzoo met eene verdubbeling van dat bloemdeel te doen, en nu onderscheidt de kruidkundige gewoonlijk in zulke gevallen den bovensten, onmiddellijk onder de bloemkroon zittenden krans als de eigenlijke kelk en bestempelt die welke daaronder gevonden wordt met den naam van "bijkelk."

Een aantal meeldraden omringen, in het midden der bloem, een niet minder groot aantal zeer kleine stampers, die op een bollen bloembodem ingeplant zijn.

Die bloembodem is het, welke bij de Aardbezie, waar hij ná den bloei vleezig en saprijk wordt en nagenoeg over de kleine vruchtjes heen groeit, ons dit smakelijke fruit levert.