Pagina:WitteHeinrichFlora1868.djvu/348

Uit Wikisource
Deze pagina is gevalideerd

218

het effect daardoor teweeg gebragt dus ook veel sierlijker is, ligt wel in den aard der zaak. Wanneer dus onze plaat reeds als een zeer gunstig testimonium voor dezen heester gelden kan, en ik geloof niet dat dit door iemand in twijfel getrokken zal worden, dan kan men er zich op voorbereiden, dat deze aan den goeden dunk, daardoor opgewekt, niet alleen volkomen beantwoorden, maar dien zelfs, door zijn rijken en zeer sierlijken bloei, nog verre overtreffen zal.

Het geslacht Deutzia behoort, volgens Steph. Endlicher, tot eene kleine familie, behalve dit uit nog slechts twee geslachten bestaande, en waarvoor hij de bekende Boerenjasmijn (Philadelphus cormarius) als type koos. Slechts twee daarvan worden door een grooter of kleiner aantal soorten meer algemeen in de tuinen vertegenwoordigd, namelijk Philadelphus, waarvan p.m. een vijfentwintigtal soorten en variëteiten aangeboden worden, die echter somwijlen al zeer weinig onderling verschil opleveren, en Deutzia, waarvan dit getal hoogstens acht of tien bedraagt. Het eerste wordt zoowel in Zuid-Europa als in Noord-Amerika en in Japan vertegenwoordigd, terwijl het laatste alleen van Aziatischen en voornamelijk van Japanschen oorsprong is.

Dáár werd dan ook de eerste soort door den reeds meer genoemden kruidkundige Thunberg ontdekt, in welke hij, gelijk later bleek teregt, de type van een toen nog onbekend geslacht zag, 't welk hij in zijne Flora Japonica (bladz. 10) als Deutzia beschreef, op welke wijze hij een blijk van hulde en erkentenis gaf jegens den man, die hem in zijne natuurkundige reizen zeer bevorderlijk was, de Amsterdamsche Raadsheer Johan Deutz namelijk, een van het vijftal eminente inwoners der hoofdstad van dien tijd, aan wie hij dat werk heeft opgedragen. Op bladz. 185 van hetzelfde boek beschrijft hij de eenige hem bekende soort, als Deutzia scabra (de scherpe D.), naar aanleiding van een karakter der bladeren van dezen heester, welker oppervlakten namelijk digt met zeer korte maar stijve haartjes bezet zijn, die deze zóó scherp op 't gevoel maken, dat ze volgens von Siebold in Japan ingezameld, gedroogd en door de schrijnwerkers voor het polijsten van hout gebruikt worden. Bij die beschrijving voegde Thunberg ook eene zeer onvolledige en onnaauwkeurige afbeelding, wat er welligt iets toe kan hebben bijgedragen dat men later deze soort met eene andere, daaraan zeer verwante en mede van Japan afkomstige, de gekartelde D. (Deutzia crenata) verwisseld heeft

Hoewel dus reeds sints lang bij de kruidkundigen bekend, werd deze plant toch eerst in 't jaar 1833 in Europa, en wel 't eerst in Engeland ingevoerd, gelijk blijkt uit de mededeeling van Lindley, gevoegd bij de 1718e plaat van het Botanical Register, waarop ze afgebeeld is.

Het schijnt echter twijfelachtig, of de door Lindley—en later, in 1841, door Hooker in het Botanical Magazine tab. 3838—beschrevene soort wel de door Thunberg bedoelde, en niet veeleer de door von Siebold en Zuccarini in het eerste deel hunner Flora japonica (1835) beschrevene, en zonder twijfel ook in de tuinen veel algemeener verspreide D. crenata is, in welk geval het jaar van invoer dezer soort het straks vermelde is, terwijl de echte D. scabra eerst later overgebragt zou zijn.

Wat nu hiervan ook zij, zeker is het dat beide soorten van elkander verschillen, al is dat verschil ook niet zeer in 't oog loopend, en eveneens dat ze beide in de Europesche verzamelingen voorkomen. Het gemakkelijkst is de scherpe D. juist aan dát karakter, 't welk tot die benaming aanleiding gaf, te herkennen.